ECLI:NL:HR:2024:1868

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
23/03520
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vrijspraak in jeugdzaak wegens medeplegen van verkrachting met betrekking tot getuigenverklaringen en fotoconfrontatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een jeugdige verdachte die was vrijgesproken van medeplegen van verkrachting, zoals omschreven in artikel 242 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De vrijspraak was gebaseerd op de beoordeling van getuigenverklaringen en de herkenning van de verdachte door getuigen tijdens een enkelvoudige fotoconfrontatie. De verdachte had cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, F. Visser, een cassatiemiddel had ingediend. De plaatsvervangend advocaat-generaal, M.E. van Wees, concludeerde tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte over de betrouwbaarheid van getuige A en de herkenning door getuige B niet tot cassatie leidden. De Hoge Raad stelde vast dat het hof voldoende had gemotiveerd waarom het de verklaringen van de getuigen als betrouwbaar beschouwde en dat het hof niet verplicht was om getuigen ambtshalve te horen voordat het een oordeel velling over de bruikbaarheid van de verklaringen. De Hoge Raad bevestigde dat het hof de consistentie en authenticiteit van de verklaringen had beoordeeld en dat de bezwaren van de verdachte niet steunden op het recht. De Hoge Raad concludeerde dat de reactie van het hof op de verweren van de verdachte niet tekortschiet en dat de herkenning van de verdachte door getuige B niet zonder meer als beïnvloed kon worden beschouwd. Uiteindelijk leidde het cassatiemiddel niet tot cassatie en werd het beroep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/03520 J
Datum17 december 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 31 augustus 2023, nummer 23-001047-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft F. Visser, advocaat in Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met artikel 359 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van door de verdediging naar voren gebrachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunten over de bruikbaarheid voor het bewijs van de verklaringen van de [getuige 1] en van de herkenning van de verdachte door de [getuige 2] bij een enkelvoudige fotoconfrontatie.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 december 2024.