Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
3.Beslissing
17 december 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1987, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof. De advocaat R.J. Baumgardt heeft namens de verdachte een cassatiemiddel voorgesteld. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling van de zaak.
De Hoge Raad heeft zich eerst gebogen over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. Het beroep is tijdig ingesteld, ondanks dat het e-mailbericht van de raadsman op de laatste dag van de cassatietermijn na sluitingstijd bij de griffie is binnengekomen. De Hoge Raad oordeelt dat de brief van de verdachte, die ook binnen de termijn is ontvangen, moet worden opgevat als een uiting van de wens om cassatie in te stellen. Dit betekent dat de ontvankelijkheid van het beroep is gewaarborgd.
Vervolgens heeft de Hoge Raad het cassatiemiddel beoordeeld, dat zich richtte op het ontbreken van een uitgewerkt proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en het ontbreken van bewijsmiddelen. De Hoge Raad concludeert dat het hof in strijd heeft gehandeld met de wet door slechts een verkort proces-verbaal op te maken en niet de benodigde bewijsmiddelen te verstrekken. Op basis van deze overwegingen heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak teruggeworpen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.