Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
13 februari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van dertig uren voor mishandeling, zoals omschreven in artikel 300.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte stelde dat het hof de redenen voor de straf niet in het arrest had opgenomen, maar enkel in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep. Dit zou in strijd zijn met de vereisten van artikel 359.5 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat het vonnis de redenen moet opgeven die de straf hebben bepaald.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof inderdaad niet had voldaan aan de vereisten van artikel 359.5 Sv, omdat het enkel verwees naar de motivering in het proces-verbaal zonder deze in het arrest op te nemen. Echter, de Hoge Raad concludeerde dat er in deze zaak onvoldoende belang was bij vernietiging van de bestreden uitspraak, omdat de redenen voor de straf voor de verdachte kenbaar waren uit het proces-verbaal en er geen klachten waren ingediend over de inhoud van de strafmotivering.
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten in het cassatiemiddel beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak. Tevens werd opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, maar dit had geen verdere rechtsgevolgen. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.