ECLI:NL:HR:2024:261

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
22/04056
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in een jeugdzaak betreffende mensenhandel, ontucht met minderjarige en bezit van kinderporno

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 oktober 2022. De zaak betreft een jeugdige verdachte, geboren in 2001, die werd beschuldigd van mensenhandel door te trachten een minderjarige in de prostitutie te brengen, ontucht met een minderjarige tussen de 12 en 16 jaar, en bezit van kinderporno. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het hof verwierp het door de verdediging geschetste alternatief scenario. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte over de verwerping van dit scenario niet tot cassatie leiden. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgde deze conclusie. De Hoge Raad oordeelde dat de uitleg van het hof over het gevoerde verweer niet onbegrijpelijk was en dat de verdediging niet voldoende had uiteengezet waarom dit wel het geval zou zijn. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt daarmee de uitspraak van het hof.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/04056 J
Datum27 februari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 oktober 2022, nummer 23-002805-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft T. de Heer, advocaat te Almere, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de wijze waarop het hof een door de verdediging geschetst alternatief scenario heeft verworpen.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal onder 2.2 tot en met 2.4.

3.Beoordeling van het tweede en het derde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 februari 2024.