Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
5 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 10 maart 2023 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1979, was aangeklaagd voor moord, gepleegd in 2020 in Den Haag, waarbij hij zijn vriend van zijn ex-vriendin meermalen met een mes in zijn lichaam stak. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, die werd vertegenwoordigd door advocaat M.J. Hoogendoorn uit Utrecht. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en de procureur-generaal kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen en heeft het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk verklaard, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker.