Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
12 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 februari 2022. De verdachte, geboren in 1966, was in hoger beroep veroordeeld voor belediging van een politieagent en vernieling. De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld, dat was ingediend door de advocaat J. Kuijper. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak, zonder verdere motivering. Dit was in lijn met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij het niet nodig is om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de overschrijding van de redelijke termijn beoordeeld, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad constateerde dat meer dan twee jaren waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat een overschrijding van de redelijke termijn betekende. Echter, gezien de beperkte mate van overschrijding, volstond de Hoge Raad met de constatering van deze overschrijding zonder verdere rechtsgevolgen te verbinden aan dit oordeel. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte.