Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
12 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een doodslag die plaatsvond in 2018 in Zwolle, waarbij de verdachte een ander met een pistool door het hoofd heeft geschoten. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, die onder andere betrekking hadden op bewijsklachten over metaaldeeltjes en een indrukspoor op de neus van de kogel. De verdachte had ook een voorwaardelijk verzoek ingediend voor nader onderzoek door het NFI naar huidbeschadigingen op het hoofd van het slachtoffer, evenals verzoeken tot deskundigenonderzoek en aanvullend proces-verbaal met betrekking tot de metaaldeeltjes. De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had beslist dat de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig was. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak, en heeft het beroep verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.