ECLI:NL:HR:2024:351

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
23/01622
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep in verband met verschoningsrecht na beslag op digitale gegevens

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van klaagster N.V. tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, die op 7 maart 2023 een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering had behandeld. De klaagster had bezwaar gemaakt tegen het beslag dat was gelegd op digitale stukken en gegevens in het kader van een onderzoek naar grootschalige fraude in de voedselketen. De Hoge Raad moest beoordelen of de klaagster ontvankelijk was in haar cassatieberoep, vooral met betrekking tot de ongegrondverklaring van haar beroep op het verschoningsrecht. De advocaat-generaal A.E. Harteveld had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster voor zover het de klachten over het verschoningsrecht betrof, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep niet in behandeling kon worden genomen voor zover het gericht was tegen de beslissing van de rechtbank over het verschoningsrecht. De redenen hiervoor waren te vinden in een eerdere beschikking van de Hoge Raad in een samenhangende zaak. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk voor het deel dat betrekking had op het verschoningsrecht en verwierp het beroep voor de overige klachten. Deze uitspraak benadrukt de grenzen van de ontvankelijkheid in cassatie en de rol van het verschoningsrecht in strafzaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/01622 Bv
Datum12 maart 2024
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, economische kamer, van 7 maart 2023, nummer RK 21/002611, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster] N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te ‘s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klaagster in haar beroep voor zover het de klachten over het verschoningsrecht betreft en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep naar aanleiding van het tweede cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de beslissing van de rechtbank tot ongegrondverklaring van het beklag voor zover de klaagster daaraan ten grondslag heeft gelegd dat zich – ook na een schifting onder leiding van de rechter-commissaris – onder het beslag (digitale) stukken en gegevens bevinden ten aanzien waarvan een bevoegdheid tot verschoning kan worden uitgeoefend.
2.2
De Hoge Raad kan het cassatieberoep van de klaagster niet in behandeling nemen voor zover het gericht is tegen de beslissing van de rechtbank dat het beroep van de klaagster op haar verschoningsrecht ongegrond is. De redenen daarvoor staan vermeld in de beschikking die de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak 23/01644 Bv, ECLI:NL:HR:2024:315.

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het gericht is tegen de beslissing van de rechtbank dat het beroep van de klaagster op haar verschoningsrecht ongegrond is;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 maart 2024.