Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
12 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, waarin de verdachte werd vrijgesproken van zware mishandeling van zijn 17 maanden oude zoontje. De verdachte had het kind onder een hete douche gezet, wat leidde tot tweedegraads brandwonden. De Hoge Raad behandelt de bewijsklachten van de verdachte, die onder andere betrekking hebben op het gebruik van bewijs van feiten waarvoor hij was vrijgesproken, de aannemelijkheid van zijn verklaringen, en de vraag of er opzet was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet tot cassatie leiden, en bevestigt dat het hof op basis van de beschikbare bewijsmiddelen tot de conclusie kon komen dat de verdachte opzet had op het toebrengen van ernstig letsel. De Hoge Raad merkt op dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van negentien maanden naar achttien maanden en twee weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De uitspraak van het hof wordt vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, terwijl het beroep voor het overige wordt verworpen.