ECLI:NL:HR:2024:363

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
21/05376
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van minderjarige door verdachte met brandwonden als gevolg

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam, waarin de verdachte werd vrijgesproken van zware mishandeling van zijn 17 maanden oude zoontje. De verdachte had het kind onder een hete douche gezet, wat leidde tot tweedegraads brandwonden. De Hoge Raad behandelt de bewijsklachten van de verdachte, die onder andere betrekking hebben op het gebruik van bewijs van feiten waarvoor hij was vrijgesproken, de aannemelijkheid van zijn verklaringen, en de vraag of er opzet was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten niet tot cassatie leiden, en bevestigt dat het hof op basis van de beschikbare bewijsmiddelen tot de conclusie kon komen dat de verdachte opzet had op het toebrengen van ernstig letsel. De Hoge Raad merkt op dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van negentien maanden naar achttien maanden en twee weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De uitspraak van het hof wordt vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, terwijl het beroep voor het overige wordt verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/05376
Datum12 maart 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 december 2021, nummer 23-003383-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft T.M.D. Buruma, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
De raadsvrouw van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel komt met verschillende deelklachten op tegen de bewezenverklaring.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3 tot en met 31.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van negentien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze achttien maanden en twee weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 maart 2024.