Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
12 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1978, die beschuldigd werd van medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne en het beïnvloeden van een getuige. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, waarna het Openbaar Ministerie in cassatie ging.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de bewezenverklaring van de invoer van cocaïne en het beïnvloeden van de getuige beoordeeld. Ten aanzien van de eerste klacht oordeelde de Hoge Raad dat de selectie en waardering van het bewijsmateriaal voorbehouden is aan de feitenrechter. De Hoge Raad kan enkel toetsen of de conclusies van de feitenrechter begrijpelijk zijn, maar niet of deze terecht zijn. De Hoge Raad concludeerde dat het hof de omstandigheden niet onterecht als belastend voor de verdachte had uitgelegd.
Wat betreft de tweede klacht over het beïnvloeden van de getuige, oordeelde de Hoge Raad dat de uiting van de verdachte, waarin hij de getuige vroeg zijn telefoon 'weg te doen', als sturende bemoeienis met de inhoud van de verklaring van de getuige kan worden gezien. Het hof had voldoende gemotiveerd dat de verdachte met deze uiting de vrijheid van de getuige om een verklaring af te leggen had willen beïnvloeden. De Hoge Raad verwierp beide cassatiemiddelen en bevestigde de uitspraak van het hof.