Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
(Kamerstukken II 1980/81, 11932, nr. 6, p. 64.)
3.Beslissing
12 maart 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1952, was aangeklaagd voor vernieling van urnen op een begraafplaats en het handelen in strijd met een gedragsaanwijzing. De verdediging stelde dat de verdachte lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, waardoor hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. De advocaat-generaal concludeerde tot verwerping van het beroep, maar de verdediging betoogde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden in de vervolging.
De Hoge Raad overwoog dat artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat de rechter de vervolging moet schorsen indien de verdachte aan een zodanige psychische stoornis lijdt dat hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting van de verdediging, dat in het geval van een psychogeriatrische aandoening het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, geen steun vindt in het recht. De Hoge Raad benadrukte dat de schorsing van de vervolging op grond van artikel 16 Sv een passende waarborg biedt in het licht van het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De Hoge Raad concludeerde dat de schorsing van de vervolging niet alleen de mogelijkheid biedt om de situatie van de verdachte te herzien, maar ook dat er een mogelijkheid bestaat om de zaak te beëindigen indien er geen uitzicht is op herstel. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel en bevestigde de beslissing van het hof.