ECLI:NL:HR:2024:467

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
22/00281
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over poging tot doodslag met mes en bewijsminimum

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte werd vrijgesproken van poging tot doodslag op zijn ex-vriendin. De Hoge Raad behandelt twee cassatiemiddelen die door de verdediging zijn ingediend. Het eerste middel betreft de vraag of de bewezenverklaring uitsluitend op de verklaring van één getuige, de aangeefster, mocht steunen, in strijd met artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelt dat de verklaringen van de aangeefster voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal, en dat er geen sprake is van schending van het bewijsminimum. Het tweede middel betreft de vraag of het hof voldoende redenen heeft gegeven voor het afwijken van het standpunt van de verdediging over de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster, zoals vereist door artikel 359 lid 2 Sv. Ook dit middel leidt niet tot cassatie, omdat het hof het betoog van de raadsman niet als uitdrukkelijk onderbouwd heeft aangemerkt. De Hoge Raad wijst verder op de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 66 maanden naar 65 maanden. De uitspraak van het hof wordt vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf; het beroep wordt voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00281
Datum26 maart 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 25 januari 2022, nummer 22-004665-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben J.C. Reisinger en M.N. Greeven, beiden advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsvrouw M.N. Greeven heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) de bewezenverklaring uitsluitend heeft doen steunen op de verklaringen van één getuige, te weten de aangeefster.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal onder 2.2 tot en met 2.7.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster.
3.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal onder 3.2 tot en met 3.4.

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 66 maanden.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 65 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 maart 2024.