Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
2 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 december 2021. De verdachte, geboren in 1949, was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met bedrijfsmatige internationale hennepteelt en hennephandel. De Hoge Raad diende te beoordelen of het hof had verzuimd te beslissen op een verweer tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie (OM) in de vervolging, vanwege een eerdere veroordeling voor een hennepfeit. Daarnaast werd er een onvolkomenheid bij de beëdiging van een of meer raadsheren van het hof aan de orde gesteld.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoefde niet te motiveren waarom dit oordeel was genomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Tevens werd ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden, omdat er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. De Hoge Raad concludeerde dat, gezien de opgelegde straffen, er geen aanleiding was om aan dit oordeel andere rechtsgevolgen te verbinden.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep, waarmee de eerdere uitspraak van het hof in stand blijft.