Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
2 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland. Het beroep in cassatie is ingesteld door het openbaar ministerie naar aanleiding van een klaagschrift van de klager, die verdacht wordt van witwassen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het belang van de strafvordering zich niet langer verzette tegen de opheffing van het beslag op de auto van de klager. De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van deze beschikking en terugwijzing naar de rechtbank voor een herbeoordeling van het beklag.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechtbank een motiveringsgebrek heeft vertoond in haar beslissing. De rechtbank leek te oordelen dat er geen verdenking van witwassen meer was, terwijl het openbaar ministerie had aangegeven dat het strafrechtelijk onderzoek nog in volle gang was en dat de auto vermoedelijk het voorwerp van witwassen betrof. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van de rechtbank onvoldoende was gemotiveerd en dat het niet ondenkbaar was dat de verklaring van de klager in de strafprocedure zou worden weerlegd.
Daarom heeft de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Noord-Holland, zodat het beklag opnieuw kan worden beoordeeld. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechtbank in zaken die betrekking hebben op beslaglegging in het kader van strafrechtelijke onderzoeken.