ECLI:NL:HR:2024:512

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
22/00835
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging tijdens coronarellen in Eindhoven met betrekking tot bewijsvoering en redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft openlijke geweldpleging tijdens de coronarellen in Eindhoven op 24 januari 2021. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van geweld tegen politieambtenaren en het vernielen van eigendommen. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken, maar het hof heeft deze vrijspraak in hoger beroep verworpen. De Hoge Raad heeft de bewijsvoering van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte zich bewust moest zijn van het noodbevel en het gebiedsverbod dat gold op de locatie waar hij zich bevond. De Hoge Raad heeft de verwerping van het cassatiemiddel bevestigd, maar heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het EVRM is overschreden, omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zes maanden naar vijf maanden en drie weken. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00835
Datum2 april 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 8 maart 2022, nummer 20-001444-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewijsvoering van de door het hof bewezenverklaarde openlijke geweldpleging.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 24 januari 2021 te Eindhoven openlijk, te weten op of aan de openbare wegen het Stationsplein en het 18 Septemberplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten politieambtenaren of ordehandhavers, en tegen goederen, welk geweld bestond uit het opzettelijk
- los trekken van bestrating en/of ter hand nemen van straatklinkers en/of stenen en
- gooien van stenen en/of straatklinkers en/of (andere) voorwerpen naar de Mobiele Eenheid en
- vernielen en/of schoppen en/of trappen tegen een camerapaal en
- schoppen en/of slaan tegen een voertuig van ProRail (eigendom van Leaseplan Nederland N.V.) en/of omver gooien van dat voertuig en
- ter hand nemen en/of ontsteken van vuurwerk en/of het gooien van dat vuurwerk in een voertuig van de mobiele eenheid en/of in een voertuig van ProRail en/of het in brand steken van dat voertuig en
- filmend met medeverdachten lopen en/of rennen door de binnenstad van Eindhoven en het plunderen van een voertuig van ProRail en het getalsmatig versterken van de groep relschoppers en het meebewegen in de aanvalsgolven van die medeverdachten.”
2.3
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in (de aanvulling op) het arrest van het hof. Verder heeft het hof in zijn arrest een bewijsoverweging opgenomen zoals weergegeven in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal onder 2.3.
2.4
Het cassatiemiddel faalt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend advocaat-generaal onder 2.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zes maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze vijf maanden en drie weken beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 april 2024.