Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
2 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 maart 2022. De verdachte, geboren in 1959, was in hoger beroep veroordeeld voor medeplegen van poging tot afpersing en medeplegen van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdediging voerde aan dat het oogmerk en/of opzet op medeplegen van geweld ontbrak, vanwege onvoorziene discriminerende uitlatingen van de aangever. De advocaat-generaal B.F. Keulen concludeerde tot verwerping van het beroep, waarop de raadsman van de verdachte schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve de overschrijding van de redelijke termijn vastgesteld, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Ondanks de overschrijding heeft de Hoge Raad geen andere rechtsgevolgen aan dit oordeel verbonden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere veroordeling van de verdachte in stand blijft.