Uitspraak
1.De prejudiciële procedure
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beantwoording van de prejudiciële vragen
4.Beslissing
19 januari 2024.
Hoge Raad
In deze prejudiciële procedure heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of een huurder of verhuurder zich na een uitspraak van de voorzitter van de huurcommissie rechtstreeks tot de kantonrechter kan wenden zonder eerst in verzet te gaan bij de huurcommissie. De zaak is ontstaan uit een geschil tussen een huurder en verhuurder over een huurprijsverhoging. De huurder had de huurcommissie verzocht om de redelijkheid van de voorgestelde huurverhoging te beoordelen. De voorzitter van de huurcommissie heeft de verhoging toegestaan, maar de huurder was het hier niet mee eens en heeft de kantonrechter ingeschakeld. De kantonrechter heeft op zijn beurt prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld over de juiste procedure na een voorzittersuitspraak.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat op grond van artikel 7:262 BW een huurder of verhuurder binnen acht weken na de uitspraak van de huurcommissie een beslissing van de rechter kan vorderen. De Hoge Raad concludeert dat partijen na een voorzittersuitspraak ook de mogelijkheid hebben om zich rechtstreeks tot de kantonrechter te wenden, zonder dat zij eerst de verzetprocedure bij de huurcommissie hoeven te doorlopen. Dit biedt partijen een laagdrempelige toegang tot de rechter en voorkomt dat zij onterecht aan een voorzittersuitspraak gebonden zijn voordat de termijn voor verzet is verstreken.
De Hoge Raad heeft de prejudiciële vragen bevestigend beantwoord en benadrukt dat de inhoud van een voorzittersuitspraak pas na het ongebruikt verstrijken van de termijn van acht weken geacht wordt tussen partijen te zijn overeengekomen. De kosten van de procedure zijn begroot op € 1.800,-- aan de zijde van de verhuurder en op nihil aan de zijde van de huurder.