Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
16 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 10 mei 2023 was gewezen. De zaak betreft een verdachte die in 2021 in Meppel, onder invloed van een grote hoeveelheid sterke drank, een ander met een hamer tegen het hoofd heeft geslagen, met een mes in het gezicht heeft gestoken en deze persoon heeft geschopt en geslagen. De verdachte is aangeklaagd voor poging tot doodslag, zoals omschreven in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad heeft het cassatieberoep beoordeeld en de klachten over de uitspraak van het hof in overweging genomen. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen. Na beoordeling van de ingediende klachten is de Hoge Raad tot de conclusie gekomen dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals toegestaan onder artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter en werd uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.