ECLI:NL:HR:2024:549

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
21/01835
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplegen woninginbraak met ontvreemde goederen en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte was betrokken bij een woninginbraak waarbij onder andere reservesleutels van waardevolle auto’s waren gestolen. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken, maar het hof had in hoger beroep geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van de inbraak. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld, die onder andere stelden dat het hof niet voldoende had gemotiveerd waarom het was afgeweken van het standpunt van de verdediging over het ontbreken van bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de cassatiemiddelen niet tot cassatie leidden, maar constateerde wel dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden naar vier maanden en twee weken. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01835
Datum9 april 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 april 2021, nummer 22-001510-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.W. Koevoets, advocaat te Hoek, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

2.1
Het eerste cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met artikel 359 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over het ontbreken van bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de bewezenverklaarde inbraak. Het tweede cassatiemiddel klaagt dat het bewezenverklaarde medeplegen niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2
De cassatiemiddelen leiden niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal.

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze vier maanden en twee weken beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 april 2024.