Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
19 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 januari 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van betrokkene, die in beroep ging tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had op 7 juli 2023 een zorgmachtiging verleend op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), waarbij de vraag centraal stond of er sprake was van een voldoende ernstige psychische stoornis. Betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat R.P. Streng, stelde dat de rechtbank onterecht had geoordeeld en dat de motivering van de beschikking tekortschiet. De officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland, als verweerder in cassatie, heeft geen verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van betrokkene beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel kwam, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers was om het cassatieberoep te verwerpen.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank Overijssel in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt het belang van de motivering van rechterlijke beslissingen in zaken die betrekking hebben op geestelijke gezondheidszorg en de voorwaarden waaronder zorgmachtigingen kunnen worden verleend.