Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
9 april 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1986, was beschuldigd van medeplichtigheid aan het telen van hennep in de uitoefening van beroep of bedrijf, zoals vastgelegd in artikel 3B jo. 11.3 van de Opiumwet. De zaak omvatte verschillende bewijsklachten, waaronder de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen en de vraag of het hof de verklaring van een getuige kon gebruiken voor bewijs, ondanks dat deze zich op zijn verschoningsrecht had beroepen tijdens het hoger beroep. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Tevens werd ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden, maar de Hoge Raad besloot dat hieraan geen rechtsgevolg verbonden hoefde te worden, gezien de opgelegde voorwaardelijke taakstraf van tachtig uren. Uiteindelijk werd het beroep verworpen.