ECLI:NL:HR:2024:596

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
22/00990
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake niet-ontvankelijkheid in hoger beroep na veroordeling bij verstek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in eerste aanleg bij verstek veroordeeld, maar had niet tijdig hoger beroep ingesteld. Het hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat het hoger beroep te laat was ingesteld. De verdachte had op 7 oktober 2020 een vonnis van de politierechter ontvangen, maar de inleidende dagvaarding was niet in persoon aan hem uitgereikt. De akte van uitreiking op 15 maart 2021 vermeldde enkel het parketnummer en persoonsgegevens van de verdachte, zonder mededeling van de uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof niet zonder meer begrijpelijk was, aangezien de akte van uitreiking niet duidelijk maakte welk stuk aan de verdachte was uitgereikt. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

De zaak betreft de vraag of de verdachte ontvankelijk kan worden verklaard in het hoger beroep, ondanks de late indiening. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het hof. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden rondom de betekening van het vonnis niet voldoende waren om te concluderen dat de verdachte op de hoogte was van de einduitspraak. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de eisen rondom de betekening van vonnissen en de ontvankelijkheid in hoger beroep verduidelijkt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00990
Datum16 april 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 maart 2022, nummer 21-001653-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, en P. van Dongen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep omdat het hoger beroep te laat is ingesteld.
2.2.1
De stukken die voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang zijn, zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.4. Kort samengevat houden deze in dat de verdachte in eerste aanleg bij verstek is veroordeeld, de inleidende dagvaarding niet in persoon aan hem is uitgereikt, het vonnis in eerste aanleg is uitgesproken op 7 oktober 2020 en namens de verdachte hoger beroep is ingesteld op 7 april 2021. Verder bevindt zich bij de stukken een akte van uitreiking van 15 maart 2021 waarin onder meer het parketnummer van de strafzaak in eerste aanleg en de persoonsgegevens van de verdachte zijn vermeld, maar waaraan geen mededeling van de uitspraak is gehecht.
2.2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 8 maart 2022 houdt onder meer in:
“De voorzitter stelt ambtshalve de ontvankelijkheid van het namens verdachte ingestelde hoger beroep aan de orde en deelt het volgende mee:
Op 13 juni 2020 is de dagvaarding om ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 oktober 2020 te verschijnen uitgereikt aan een huisgenoot van verdachte op het adres waar verdachte destijds stond ingeschreven. De politierechter heeft vervolgens de zaak ter zitting van 7 oktober 2020 bij verstek behandeld en diezelfde dag vonnis gewezen. Op 15 maart 2020 (de Hoge Raad begrijpt: 2021) is blijkens de daarvan opgemaakte akte de uitspraak door de politie in persoon aan verdachte medegedeeld. Op bedoelde akte staat het parketnummer van onderhavige zaak vermeld alsmede dat verdachte niet wilde tekenen. Nu aan verdachte wel op 15 maart 2020 (de Hoge Raad begrijpt: 2021) de uitspraak van politierechter van 7 oktober 2020 bekend was, kon hij uiterlijk op 29 maart 2020 (de Hoge Raad begrijpt: 2021) hoger beroep tegen het vonnis instellen. Het hoger beroep is echter eerst ingesteld op 7 april 2020 (de Hoge Raad begrijpt: 2021). De vraag is nu of verdachte in het hoger beroep kan worden ontvangen.
(...)
De verdachte verklaart desgevraagd als volgt:
De politie heeft niet gezegd waar ik voor moest tekenen en dat stond ook niet op het stuk waarop ik heb getekend.
De raadsman voert het woord:
Op de akte staat niet om welk document het gaat waar mijn cliënt voor moest tekenen.”
2.2.3
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en daartoe overwogen:
“Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het vonnis waarvan beroep is op 15 maart 2021 aan verdachte in persoon betekend. Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen daarna tegen het vonnis hoger beroep instellen. Het hoger beroep is pas na het verstrijken van die termijn ingesteld, te weten op 7 april 2021. Daarom zal verdachte niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.”
2.2.4
De hiervoor onder 2.2.1 bedoelde akte van uitreiking houdt onder meer in:
“Datum: 15/3/2021 Omstreeks: 02:00 uur
Uitgereikt door
Naam verbalisant/ (...)
inrichtingsmedewerker :
Uitgereikt aan
naam: [verdachte]
voornaam: [verdachte]
geboortedatum: [geboortedatum] 1974
geboorteplaats: [geboorteplaats]
adres: [a-straat 1]
woonplaats: [plaats]
parketnummer: 16-103403-20
Aldus op
ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt
De verbalisant/inrichtingsmedewerker De betrokkene
(...) wilde niet tekenen
(handtekening) (handtekening)”
2.3
Het oordeel van het hof dat het vonnis van de politierechter van 7 oktober 2020 op 15 maart 2021 aan de verdachte in persoon is betekend en zich dus een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de einduitspraak de verdachte toen bekend was, is niet zonder meer begrijpelijk. In de akte van uitreiking zijn immers slechts het parketnummer van dat vonnis en de persoonsgegevens van de verdachte vermeld, terwijl daaruit niet blijkt welk stuk aan de verdachte is uitgereikt en evenmin een ‘mededeling uitspraak’ aan die akte is gehecht.
2.4
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 april 2024.