Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
28 mei 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, een 25-jarige student, was beschuldigd van opzetheling van 66 smartphones die afkomstig waren van een gewapende overval. De verdachte had geen verklaring gegeven over de wijze van verkrijging van de telefoons en hoe hij deze had gefinancierd. De advocaat-generaal E.J. Hofstee concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
Het eerste cassatiemiddel betrof de vraag of het hof de veroordelingen van medeverdachten ten onrechte had gebruikt voor het bewijs. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatiemiddel terecht was voorgesteld, maar leidde niet tot cassatie. De redenen hiervoor zijn uiteengezet in de conclusie van de advocaat-generaal. Het tweede cassatiemiddel betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar verbond hieraan geen verdere rechtsgevolgen.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.