ECLI:NL:HR:2024:665

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
22/00969
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over opzetheling van smartphones afkomstig van gewapende overval

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, een 25-jarige student, was beschuldigd van opzetheling van 66 smartphones die afkomstig waren van een gewapende overval. De verdachte had geen verklaring gegeven over de wijze van verkrijging van de telefoons en hoe hij deze had gefinancierd. De advocaat-generaal E.J. Hofstee concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

Het eerste cassatiemiddel betrof de vraag of het hof de veroordelingen van medeverdachten ten onrechte had gebruikt voor het bewijs. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatiemiddel terecht was voorgesteld, maar leidde niet tot cassatie. De redenen hiervoor zijn uiteengezet in de conclusie van de advocaat-generaal. Het tweede cassatiemiddel betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar verbond hieraan geen verdere rechtsgevolgen.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00969
Datum28 mei 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 8 maart 2022, nummer 20-000962-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, advocaat in Rotterdam, en P. van Dongen, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof de in de zaken van twee medeverdachten door het hof gewezen arresten ten onrechte voor het bewijs heeft gebruikt. Daartoe wordt aangevoerd dat een in een andere strafzaak tegen een medeverdachte uitgesproken veroordeling geen redengevende kracht heeft en dat gelet op artikel 301 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering ten bezware van de verdachte geen acht mag worden geslagen op stukken die niet op de terechtzitting zijn voorgelezen of waarvan de korte inhoud niet is medegedeeld.
2.2
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld, maar leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4 tot en met 18.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van twee maanden volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 mei 2024.