Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
11 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 11 juli 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 2000, was betrokken bij een ernstige strafzaak waarin hij beschuldigd werd van het medeplegen van poging tot moord. Dit delict vond plaats in 2020 in Amsterdam, waar de verdachte samen met anderen met een AK-47 tientallen keren op een woning heeft geschoten, terwijl daar andere personen aanwezig waren. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep ingesteld door de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet gegrond zijn. De procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen, maar de Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep duidelijk niet kon slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak is gedaan door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren M. Kuijer en C. Caminada, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P. Bakker.