ECLI:NL:HR:2024:822
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Rechtbank Gelderland inzake ambtshalve vermindering inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Dit beroep was gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 11 december 2023, waarin het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak over ambtshalve vermindering van de aan hem opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2017 tot en met 2020 werd behandeld. De Rechtbank had in deze eerdere uitspraak de verzoeken van belanghebbende afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld, waarbij de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift heeft ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van de Rechtbank beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Het was niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.W.C. Feteris als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2024.