ECLI:NL:HR:2024:868

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
23/02831
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over pachtrecht en erfopvolging met betrekking tot de gezamenlijke erven van een erflater

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen de gezamenlijke erven van [erflater]. De zaak betreft een geschil over pachtrecht en erfopvolging, waarbij [eiser] in cassatie ging tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 juni 2023. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten in de feitelijke instanties, waaronder vonnissen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en eerdere arresten van het hof. De advocaat van [eiser], K. Aantjes, heeft het cassatieberoep ingesteld, terwijl de verweerders, vertegenwoordigd door advocaat A.C. van Schaick, een verweerschrift hebben ingediend met het verzoek tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

In de beslissing heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 355,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer23/02831
Datum14 juni 2024
ARREST
In de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: [eiser],
advocaat: K. Aantjes,
tegen
1. [verweerder 1],
2. [verweerder 2],
3. [verweerder 3],
4. [verweerder 4],
5. [verweerder 5],
6. [verweerder 6],
7. [verweerder 7],
gezamenlijke erven van [erflater],
laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
hierna gezamenlijk: [verweerders],
advocaat: A.C. van Schaick.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 8534260 / 20-1529 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 juli 2020 en 9 februari 2022;
b. de arresten in de zaak 200.311.179 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 januari 2023 en 20 juni 2023.
[eiser] heeft tegen het arrest van het hof van 20 juni 2023 beroep in cassatie ingesteld.
[verweerders] hebben een verweerschrift tot niet-ontvankelijkverklaring van eiser tot cassatie in zijn cassatieberoep, dan wel tot verwerping van het cassatieberoep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van het beroep op niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep zoals ingesteld tegen de kinderen van Van Loon en tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op € 355,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiser] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, A.E.B. ter Heide en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
14 juni 2024.