Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
14 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen de gezamenlijke erven van [erflater]. De zaak betreft een geschil over pachtrecht en erfopvolging, waarbij [eiser] in cassatie ging tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 juni 2023. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten in de feitelijke instanties, waaronder vonnissen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en eerdere arresten van het hof. De advocaat van [eiser], K. Aantjes, heeft het cassatieberoep ingesteld, terwijl de verweerders, vertegenwoordigd door advocaat A.C. van Schaick, een verweerschrift hebben ingediend met het verzoek tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de klachten van [eiser] beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 355,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.