Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
2 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 mei 2023. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1962, werd beschuldigd van gewoontewitwassen. De betrokkene heeft in cassatie beroep ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat R.P. Snorn uit Heerenveen. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten van de betrokkene over de uitspraak van het hof beoordeeld. De kern van de zaak draait om de vraag of het hof de verwerping van het draagkrachtverweer voldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd, met inachtneming van de aflossingscapaciteit van de betrokkene en de hoogte van de betalingsverplichting van € 596.232. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beslissing van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met raadsheren T.B. Trotman en F. Posthumus, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.