Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
3.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
4.Beslissing
9 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 20 mei 2022 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1975, was als bestuurder van een rechtspersoon betrokken bij faillissementsfraude. De Hoge Raad beoordeelde verschillende cassatiemiddelen, waaronder de geldigheid van de dagvaarding en de bewijsklacht van het opzettelijk geven van onvolledige inlichtingen aan de curator. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging, met uitzondering van de redelijke termijn die was overschreden in de cassatiefase. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde taakstraf van 180 uren naar 171 uren, en de duur van de vervangende hechtenis werd verlaagd van 90 dagen naar 85 dagen. De overige onderdelen van het beroep werden verworpen.