Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
3.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
4.Beslissing
9 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de verdachte is veroordeeld voor deelneming aan een criminele organisatie die zich op grote schaal bezighoudt met de handel in hennep, zoals vastgelegd in artikel 11a.1 (oud) van de Opiumwet. De Hoge Raad heeft op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 22/02047. De verdachte heeft cassatiemiddelen ingediend via zijn advocaat N. van Schaik, die het beroep heeft ingesteld. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en heeft verzocht om vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst was dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Echter, bij de beoordeling van het vijfde cassatiemiddel werd vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), was overschreden. Dit was het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn moest leiden tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van acht maanden. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en deze verminderd naar zeven maanden en een week.