Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
2 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 april 2022. De verdachte, geboren in 1953, was aangeklaagd voor mishandeling, eenvoudige belediging en misbruik van een alarmnummer. De kern van de zaak draaide om de toerekenbaarheid van de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten, waarbij de verdediging een beroep deed op ontoerekenbaarheid op basis van artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal, D.J.M.W. Paridaens, concludeerde tot verwerping van het beroep, en de raadsman, J.S. Nan, heeft schriftelijk gereageerd op deze conclusie.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen motivering hoeven geven, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef.