ECLI:NL:HR:2024:957

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
22/01956
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanwezigheidsrecht en veroordeling t.z.v. harddrugs en wapens

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 18 mei 2022. De verdachte was veroordeeld voor het aanwezig hebben van harddrugs en het voorhanden hebben van wapens, meermalen gepleegd. De Hoge Raad heeft zich gebogen over twee belangrijke vragen: of het afschrift van de dagvaarding in hoger beroep naar het kantooradres van de raadsvrouw had moeten worden verzonden en of het hof gehouden was de behandeling van de zaak aan te houden, gezien het feit dat de dagvaarding niet persoonlijk aan de verdachte was uitgereikt. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. Dit oordeel werd gegeven zonder verdere motivering, aangezien de vragen niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.

Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Het viel op dat er meer dan twee jaren waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat een schending van de redelijke termijn betekende volgens artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Desondanks leidde dit niet tot cassatie, omdat de Hoge Raad oordeelde dat het hof de verdachte terecht niet-ontvankelijk had verklaard in het hoger beroep. Hierdoor bleef het vonnis in eerste aanleg onherroepelijk. De Hoge Raad besloot uiteindelijk het beroep te verwerpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/01956
Datum2 juli 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 18 mei 2022, nummer 22-002747-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, S. van den Akker en M.J. van Berlo, allen advocaat in Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

3.1
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden.
3.2
De onder 2 beoordeelde klacht tegen de niet-ontvankelijkverklaring door het hof van de verdachte in het ingestelde hoger beroep leidt niet tot cassatie. De Hoge Raad acht ook geen grond aanwezig waarop dat oordeel ambtshalve zou moeten worden vernietigd. Daarom moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat het hof de verdachte terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in het namens hem ingestelde hoger beroep, zodat het vonnis in eerste aanleg onherroepelijk is geworden. Bij deze stand van zaken kan de omstandigheid dat de Hoge Raad uitspraak doet nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C.N. Dalebout en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 juli 2024.