Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
2 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 18 mei 2022. De verdachte, geboren in 1995, had beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring in het hoger beroep. De advocaten R.J. Baumgardt, S. van den Akker en M.J. van Berlo hebben namens de verdachte een cassatiemiddel voorgesteld. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Tevens heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn voor het instellen van het cassatieberoep, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de niet-ontvankelijkverklaring door het hof van de verdachte in het hoger beroep terecht was. Hierdoor is het vonnis in eerste aanleg onherroepelijk geworden. De omstandigheid dat de Hoge Raad uitspraak doet na meer dan twee jaren na het instellen van het cassatieberoep, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.