Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
2 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 juli 2021. De verdachte, geboren in 1976, was veroordeeld voor hennepteelt en medeplegen van diefstal. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door de advocaten R.J. Baumgardt, S. van den Akker en M.J. van Berlo. De advocaat-generaal B.F. Keulen concludeerde tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld, maar deze klachten konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het oordeel tot stand was gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Tevens werd ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn voor het behandelen van het cassatieberoep was overschreden, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
De Hoge Raad concludeerde dat de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep door het hof terecht was, en dat het vonnis in eerste aanleg onherroepelijk was geworden. De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarmee de uitspraak van het hof in stand blijft.