ECLI:NL:HR:2024:994

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
28 juni 2024
Zaaknummer
23/00437
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens schending van het aanwezigheidsrecht en de dagvaardingstermijn in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 14 november 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1965, had beroep ingesteld tegen de beslissing van het hof om verstek te verlenen tegen zijn niet-verschenen aanwezigheid op de zitting. De dagvaarding voor de zitting in hoger beroep was op 4 november 2022 uitgereikt, maar de termijn van tien dagen die in artikel 413 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is voorgeschreven, was niet in acht genomen. De Hoge Raad oordeelde dat er geen bewijs was dat de termijn met toestemming van de verdachte was verkort. Hierdoor had het hof het onderzoek op de zitting moeten schorsen, maar het hof had dit niet gedaan en het onderzoek voortgezet, wat leidde tot de vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht en de naleving van de dagvaardingstermijnen in het strafproces. Dit arrest onderstreept de noodzaak voor een zorgvuldige procedurele afhandeling in strafzaken, waarbij de rechten van de verdachte gewaarborgd moeten zijn.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/00437
Datum2 juli 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 november 2022, nummer 21-001684-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben M.M. Kuyp en J.L. Baar, beiden advocaat in Laren NH, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de beslissing van het hof tot het verlenen van verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
2.2
Aan de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2022 is een akte van uitreiking gehecht. Volgens deze akte is die dagvaarding op 4 november 2022 uitgereikt op de wijze zoals is voorgeschreven in artikel 36e lid 2, onder b, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De termijn van tien dagen die in artikel 413 lid 1, eerste volzin, Sv is voorgeschreven, is dus niet in acht genomen.
2.3
De stukken houden niets in waaruit kan volgen dat de verkorting van die termijn heeft plaatsgevonden met toestemming van de verdachte. Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting is de verdachte daar niet verschenen. Daarom had het hof het onderzoek op de terechtzitting op grond van artikel 413 in samenhang met artikel 265 lid 3 Sv moeten schorsen. Het hof heeft het onderzoek op de terechtzitting echter voortgezet nadat tegen de niet-verschenen verdachte verstek was verleend. Het cassatiemiddel slaagt daarom.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 juli 2024.