Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
2 juli 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 14 november 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1965, had beroep ingesteld tegen de beslissing van het hof om verstek te verlenen tegen zijn niet-verschenen aanwezigheid op de zitting. De dagvaarding voor de zitting in hoger beroep was op 4 november 2022 uitgereikt, maar de termijn van tien dagen die in artikel 413 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is voorgeschreven, was niet in acht genomen. De Hoge Raad oordeelde dat er geen bewijs was dat de termijn met toestemming van de verdachte was verkort. Hierdoor had het hof het onderzoek op de zitting moeten schorsen, maar het hof had dit niet gedaan en het onderzoek voortgezet, wat leidde tot de vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht en de naleving van de dagvaardingstermijnen in het strafproces. Dit arrest onderstreept de noodzaak voor een zorgvuldige procedurele afhandeling in strafzaken, waarbij de rechten van de verdachte gewaarborgd moeten zijn.