Uitspraak
1.Procesverloop
de beschikking in de zaak C/09/632028 / HA RK 22-276 van de rechtbank Den Haag van 9 april 2024.
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
27 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige, [de minderjarige], die in 2008 in Costa Rica is geboren. De zaak is aangespannen door de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, tegen [de man], die als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige optreedt. De rechtbank in Den Haag had eerder het verzoek van [de man] om het Nederlanderschap van [de minderjarige] vast te stellen toegewezen, op basis van een erkenning door [de man] en DNA-bewijs dat zijn biologische vaderschap aantoont.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet voldoende had onderzocht of het DNA-bewijs voldeed aan de eisen die zijn gesteld in de Rijkswet op het Nederlanderschap en het Besluit DNA-onderzoek vaderschap. De rechtbank had moeten toetsen of het DNA-bewijs afkomstig was van een geaccrediteerd laboratorium en of het rapport aan de vereisten voldeed. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de juiste bewijsvoering in zaken die betrekking hebben op nationaliteitskwesties en de rol van DNA-bewijs in het vaststellen van biologische afstamming. De uitspraak is relevant voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de procedures rondom erkenning van vaderschap.