ECLI:NL:HR:2025:1025

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
24/04416
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep in Caribische strafzaak betreffende passieve ambtelijke omkoping

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep in een strafzaak die betrekking heeft op passieve ambtelijke omkoping. De verdachte, geboren in 1970, heeft als ambtenaar van de belastingdienst een geldbedrag ontvangen in ruil voor belastingrestituties voor zijn buurvrouw. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep op basis van de Rijkswet rechtsmacht, die bepaalt dat de Hoge Raad ook in Caribische zaken kennisneemt van cassatieberoepen op dezelfde wijze als in het Europese deel van het Koninkrijk. De Hoge Raad oordeelt dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk is, omdat het beroep te laat is ingesteld. De verdachte had het beroep binnen 14 dagen na de einduitspraak van het hof moeten indienen, maar deed dit pas op 5 april 2024, terwijl de einduitspraak op 21 maart 2024 was gedaan. Hierdoor kan de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling nemen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/04416 C
Datum1 juli 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 21 maart 2024, nummer H 186/21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat G. de Hoogd bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
Het cassatieberoep is gericht tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
2.2
De volgende bepalingen zijn van belang:
- artikel 1 lid 1 van de Rijkswet rechtsmacht Hoge Raad voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Rijkswet):
“De Hoge Raad der Nederlanden neemt ten aanzien van burgerlijke en strafzaken in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, voor zover in deze Rijkswet niet anders is bepaald, in overeenkomstige gevallen, op overeenkomstige wijze en met overeenkomstige rechtsgevolgen als ten aanzien van burgerlijke en strafzaken in het Europese deel van het Koninkrijk, kennis van een beroep in cassatie, ingesteld hetzij door partijen, hetzij «in het belang der wet» door de procureur-generaal bij de Hoge Raad.”
- artikel 11 lid 1 Rijkswet:
“Voor het instellen van het beroep in cassatie staat de verdachte en een procureur-generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba een termijn open van veertien vrije dagen. Bij algemene maatregel van rijksbestuur kan een langere termijn worden vastgesteld voor de gevallen, waarin de verdachte geen woonplaats heeft op het eiland waar de beslissing, waartegen beroep in cassatie wordt ingesteld, is uitgesproken.”
- artikel 8 van het Besluit termijnen Rijkswet rechtsmacht Hoge Raad voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Besluit):
“De in artikel 11, eerste lid, van de Rijkswet rechtsmacht Hoge Raad voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba bedoelde termijn voor het instellen van beroep in cassatie in strafzaken bedraagt één maand voor de verdachte, die geen woonplaats heeft op het eiland waar de beslissing, tegen welke hij beroep in cassatie instelt, is uitgesproken.”
- artikel 432 van het Wetboek van Strafvordering van Nederland (hierna: Sv):
“1. Het beroep in cassatie moet binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld indien:
a. de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte in persoon is gedaan of betekend;
b. de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen;
c. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was;
d. de dagvaarding of oproeping binnen zes weken nadat door de verdachte hoger beroep is ingesteld, rechtsgeldig aan de verdachte is betekend met inachtneming van artikel 36g en in hoger beroep geen onvoorwaardelijke straf of maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming van langere duur meebrengt dan zes maanden.
2. In andere gevallen dan de in het eerste lid genoemde moet cassatie worden ingesteld binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat het vonnis of arrest de verdachte bekend is.
3. Indien het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd is geschorst en de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting niet in persoon is gedaan of betekend, is de termijn bedoeld in het tweede lid van toepassing, tenzij
a. de verdachte op de nadere terechtzitting is verschenen of
b. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was.
Indien een van deze twee uitzonderingen zich voordoet, is de termijn genoemd in de aanhef van het eerste lid van toepassing.”
2.3.1
Op grond van artikel 1 lid 1 Rijkswet neemt de Hoge Raad ten aanzien van strafzaken in Aruba, Curaçao, Sint Maarten en in Bonaire, Sint Eustatius en Saba kennis van een beroep in cassatie in strafzaken op overeenkomstige wijze en met overeenkomstige rechtsgevolgen als ten aanzien van strafzaken in het Europese deel van het Koninkrijk, voor zover in de Rijkswet niet anders is bepaald. Gelet hierop moet artikel 11 lid 1 Rijkswet zo worden uitgelegd dat – met uitzondering van het zich hier niet voordoende geval dat artikel 8 Besluit van toepassing is vanwege de woonplaats van de verdachte – ook in Caribische zaken de in artikel 432 Sv bepaalde termijn geldt voor het instellen van beroep in cassatie.
2.3.2
In artikel 432 lid 1, aanhef en onder b, Sv is bepaald dat het cassatieberoep moet worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak als de verdachte op de terechtzitting of nadere terechtzitting is verschenen.
2.4
Volgens de stukken is de verdachte – die woonplaats had op het eiland waar de beslissing is uitgesproken – op de terechtzitting van het hof van 19 maart 2024 verschenen en is op die terechtzitting het onderzoek onderbroken tot 21 maart 2024, op welke terechtzitting uitspraak is gedaan. Daarom had op grond van artikel 432 lid 1, aanhef en onder b, Sv het cassatieberoep moeten worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak van het hof van 21 maart 2024. Het beroep is echter pas ingesteld op 5 april 2024. Dit brengt mee dat de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling kan nemen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer A.L.J. van Strien als voorzitter, en de raadsheren C.N. Dalebout en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 juli 2025.