Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
27 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De eisers, in hun hoedanigheid als erfgenamen en vereffenaars van de nalatenschap van de erflater, hebben klachten geuit over het hof. Zij stellen dat het hof heeft verzuimd om een belangrijke grief te behandelen en niet voldoende heeft gereageerd op essentiële stellingen die betrekking hebben op de vraag of er onrechtmatig is gehandeld. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Rotterdam en een arrest van het gerechtshof Den Haag, waaruit blijkt dat de zaak al een lange juridische geschiedenis kent.
De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest van het hof. De Hoge Raad oordeelt dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Dit is in lijn met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om op alle vragen te antwoorden die voor de rechtsontwikkeling van belang zijn.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest is uitgesproken op 27 juni 2025 door de vicepresident en de raadsheren in een openbare zitting.