ECLI:NL:HR:2025:1032

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
23/03571
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatiebeschikking inzake onttrekking aan het verkeer van een auto met vals voertuigidentificatienummer en verzoek om geldelijke tegemoetkoming

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de onttrekking aan het verkeer van een personenauto die door de belanghebbende, geboren in 1988, was aangeschaft via Marktplaats. De auto bleek een vals voertuigidentificatienummer te hebben en was omgekat. De rechtbank had het verzoek van de belanghebbende om een geldelijke tegemoetkoming afgewezen, met de overweging dat het onwaarschijnlijk was dat de Staat voordeel had verkregen en dat de belanghebbende geen contact had opgenomen met de verkoper na de inbeslagneming. De Hoge Raad oordeelde echter dat de rechtbank haar oordeel niet toereikend had gemotiveerd, omdat zij de waarde van het voorwerp ten tijde van de inbeslagneming niet had betrokken en niet had uitgelegd waarom het gedrag van de belanghebbende zou maken dat zij niet onevenredig werd getroffen door het ontbreken van een geldelijke tegemoetkoming. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd, maar alleen wat betreft de beslissing over de geldelijke tegemoetkoming, en heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor herbeoordeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/03571 B
Datum1 juli 2025
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juni 2023, nummer RK 22/016133, op een vordering als bedoeld in artikel 552f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak
van
[belanghebbende] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de belanghebbende.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de belanghebbende. Namens deze heeft de advocaat H.M.A. van den Boogaard bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking, maar uitsluitend wat betreft de beslissing tot afwijzing van het verzoek van de belanghebbende tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming, tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Oost-Brabant teneinde de zaak enkel ten aanzien van de beslissing aangaande een geldelijke tegemoetkoming opnieuw te beoordelen en af te doen, en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over (de motivering van) de afwijzing door de rechtbank van het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming als bedoeld in artikel 33c lid 2 in samenhang met artikel 36b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) in verband met de onttrekking aan het verkeer van een personenauto.
2.2.1
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 19 augustus 2022 houdt onder meer in:
“De verdachte:
De auto heb ik in 2019 voor € 17.000,-- via Marktplaats gekocht van [betrokkene 1] . De afschriften van de betaling zitten bij het klaagschrift. Ik heb geen chassisnummer gecontroleerd. Ik heb wel navraag gedaan bij de verkoper en de gebruikelijke papieren ontvangen die bij de auto horen. De auto werd verkocht omdat er sprake was van emigratie naar Engeland.
(...)
De raadsvrouw:
Client is op geen enkele wijze op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen in deze zaak. Zij heeft veel pogingen gedaan om aan informatie over haar auto te komen, maar dit is niet gelukt. Zij heeft hiervan een logboek bijgehouden [opmerking griffier: klaagster overhandigt een door haar bijgehouden logboek]. Zij heeft vervolgens bij de RDW gezien dat de auto gesloopt is. Ze heeft niets strafbaars gedaan dus onttrekking aan het verkeer is niet hoogst waarschijnlijk. Volgens de Hoge Raad moet er een verband zijn met een strafbaar feit, wil een voorwerp onttrokken worden aan het verkeer. De auto dient teruggegeven te worden aan cliënt en de vordering tot onttrekking aan het verkeer dient te worden afgewezen. Indien de vordering wordt toegewezen dan dient cliënt gecompenseerd te worden met een bedrag van € 17.000,-- en anders met de helft van dit bedrag.”
2.2.2
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 9 juni 2023 houdt onder meer in:
“Raadsman:
Het gaat erom wanneer iemand eigenaar is geworden van een goed. De hoofdregel is dat op het moment dat een verkoper niet bevoegd is maar iemand te goeder trouw is, dat sprake is van een geldige overdracht. Daarvan is hier sprake. (...) Cliënte is dus eigenaresse en rechthebbende van de auto geworden en gebleven. Zij verzoekt een schadevergoeding van € 17.000,00 de aankoopprijs van de auto. U vraagt of dat de waarde is van een auto die omgekat blijkt te zijn. Zij heeft twee jaar in de auto gereden voordat die in beslag werd genomen en was er blij mee. Het Openbaar Ministerie bood de leasemaatschappij in eerste instantie aan de schade te herstellen. Subsidiair verzoekt cliënte € 10.000,00 als schadebedrag toe te wijzen.”
2.2.3
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot onttrekking aan het verkeer van een personenauto toegewezen en het verzoek van de belanghebbende om een geldelijke tegemoetkoming afgewezen en daartoe overwogen:
“Uit het dossier is naar het oordeel van de rechter naar voren gekomen dat de onder beslagene [belanghebbende] inbeslaggenomen auto een gestolen auto van [A] B.V. ( [kenteken] ) betreft waarin een vals VIN-nummer (de Hoge Raad begrijpt: voertuigidentificatienummer) is aangebracht. De auto is qua zowel interieur en exterieur grotendeels opgebouwd uit onderdelen van de auto van [aangever] ( [kenteken] ). De auto is dus omgekat. Gelet hierop is de rechter van oordeel dat het inbeslaggenomene vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, aangezien voornoemde van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Nu de officier van justitie heeft aangegeven dat in deze zaak niet zal worden overgegaan tot verdere vervolging van beslagene en aldus geen rechterlijke uitspraak over het beslag zal volgen in een strafzaak, zal de rechter de vordering tot onttrekking aan het verkeer toewijzen.
(...) In onderhavige zaak heeft de officier van justitie ter zitting meegedeeld dat het onwaarschijnlijk is dat de Staat voordeel heeft verkregen omdat de auto is vernietigd. Voorts is van belang dat beslagene de betreffende auto via Marktplaats gekocht heeft en na de inbeslagneming geen contact met de verkoper heeft opgenomen teneinde verhaal te halen of navraag te doen naar de herkomst van de auto. Onder deze omstandigheden acht de rechter de beslagene niet onevenredig getroffen en zal zij er niet toe over gaan om aan de Staat op te leggen een compensatie aan beslagene te betalen.”
2.3.1
De volgende bepalingen zijn van belang:
- artikel 36b lid 1, aanhef en onder 4, en lid 2 Sr:
“1. Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd:
(...)
4°. bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie;
(...)
2. De artikelen 33b en 33c, tweede en derde lid, alsmede artikel 446 van het Wetboek van Strafvordering, zijn van overeenkomstige toepassing.”
- artikel 33c lid 2 Sr:
“De rechter kent (...) een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen.”
2.3.2
Op grond van artikel 33c lid 2 Sr in samenhang met artikel 36b lid 2 Sr kent de rechter een geldelijke tegemoetkoming toe als dat nodig is om te voorkomen dat degene aan wie de onttrokken voorwerpen toebehoren door die onttrekking onevenredig zou worden getroffen. Deze regeling strekt er mede toe dat het in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde recht op ongestoord genot van eigendom, wordt gewaarborgd. Uit de rechtspraak van het Europees hof voor de rechten van de mens (hierna: EHRM) volgt immers dat, wanneer een inbreuk op het eigendom een “individual and excessive burden” op de betrokken persoon legt, geen sprake is van de “fair balance” die op grond van artikel 1 Eerste Protocol moet bestaan tussen het algemeen belang enerzijds en de bescherming van individuele rechten anderzijds. (Vgl. bijvoorbeeld EHRM 24 oktober 1986, nr. 9118/80, Agosi tegen het Verenigd Koninkrijk en EHRM 28 juni 2018, nr. 1828/06, G.I.E.M. S.R.L. e.a. tegen Italië.)
2.3.3
Of de eigenaar van het voorwerp zonder geldelijke tegemoetkoming onevenredig wordt getroffen, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij kan van belang zijn hoe de eigenaar van het voorwerp zich in relatie tot dat voorwerp heeft gedragen, wat de waarde van het onttrokken voorwerp is, en welk eventueel voordeel de Staat na de onttrekking met betrekking tot dat voorwerp verkrijgt, bijvoorbeeld door de verkoop (van onderdelen) daarvan. (Vgl. HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1156.) Voor de waarde van het onttrokken voorwerp moet daarbij in beginsel worden uitgegaan van de toestand waarin het voorwerp verkeert ten tijde van de inbeslagneming van dat voorwerp.
2.4
De rechtbank heeft geoordeeld dat de belanghebbende niet onevenredig is getroffen door de onttrekking aan het verkeer van de personenauto en heeft het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming afgewezen. In dat oordeel heeft de rechtbank uitsluitend betrokken dat het “onwaarschijnlijk” is dat de Staat voordeel heeft verkregen, dat de belanghebbende de betreffende auto via Marktplaats heeft gekocht, en dat de belanghebbende “na de inbeslagneming” geen contact met de verkoper heeft opgenomen om verhaal te halen of navraag te doen naar de herkomst van de auto. In het licht van wat onder 2.3 is vooropgesteld, heeft de rechtbank haar oordeel daarmee niet toereikend gemotiveerd, omdat de rechtbank niet de waarde van het voorwerp ten tijde van de inbeslagneming heeft betrokken en ook niet nader heeft uiteengezet waarom het gedrag van de belanghebbende zou maken dat zij niet onevenredig wordt getroffen door aan haar geen geldelijke tegemoetkoming toe te kennen.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank, maar uitsluitend wat betreft de beslissing over het verzoek om een geldelijke tegemoetkoming;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 juli 2025.