ECLI:NL:HR:2025:1044

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
24/04401
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doorbreking van het medisch beroepsgeheim in het kader van strafrechtelijk onderzoek naar gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van geestvermogens

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de doorbreking van het medisch beroepsgeheim van een verdachte, die wordt verdacht van ernstige geweldsdelicten, waaronder poging tot verkrachting. Het hof had eerder een vordering van het openbaar ministerie toegewezen om persoonsgegevens van de verdachte te gebruiken voor een rapportage over zijn geestelijke gezondheid. De verdachte had geweigerd medewerking te verlenen aan het onderzoek en stelde dat het gebruik van zijn medische gegevens inbreuk zou maken op zijn privacy en het vertrouwen in medische professionals zou schaden. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat de doorbreking van het beroepsgeheim gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de beschuldigingen en het belang van de maatschappij. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat het hof voldoende gemotiveerd had geoordeeld dat de te verstrekken gegevens substantieel bijdroegen aan het onderzoek naar de geestelijke toestand van de verdachte ten tijde van de tenlastelegging. De beslissing van het hof om de vordering van het openbaar ministerie toe te wijzen, getuigde niet van een onjuiste rechtsopvatting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/04401 B
Datum1 juli 2025
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, penitentiaire kamer, van 12 november 2024, nummer P24/155, op een vordering als bedoeld in artikel 37a lid 7 van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak
van
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat M. Rafik bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de toewijzing door het hof van de vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 37a lid 7 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het voert daartoe aan dat het hof de voorzitter van de multidisciplinaire commissie als bedoeld in artikel 37a leden 6 tot en met 9 Sr (de Adviescommissie Gegevensverstrekking Weigerende Observandi; hierna: AGWO) opdracht had moeten geven “de aanwezigheid van gegevens van derden en het eventueel verloren gaan van de context van requirants eventuele klachten en behandeling daarvan bij verwijdering van die gegevens, te onderzoeken”.
2.2.1
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 29 augustus 2024 houdt onder meer in:
“Verdachte verklaart als volgt:
Als je hulp zoekt, ben je kwetsbaar. Je lucht je hart met het idee dat er beroepsgeheim is. Ik heb ook hulp gekregen. Nu zou het feit dat ik hulp heb gezocht tegen mij gebruikt worden. Ik vind het best erg dat het nu in een strafzaak tegen mij gebruikt kan worden. Mensen en situaties kunnen veranderen. Waarom kan ik niet veranderen? Ik zocht aanvankelijk geen hulp voor mijzelf, maar voor mijn ex-vriendin. Voor mij is van belang dat ik haar moet beschermen. Ik wil niet dat bepaalde gegevens over haar naar buiten komen. Dat verdient ze niet. Het gaat om haar en niet om mij. (...)
De jongste raadsheer vraagt mij of verdachte toestemming zou geven voor het gebruik van zijn medische persoonsgegevens als de gegevens over zijn ex-vriendin eruit worden gehaald.
Verdachte verklaart als volgt:
Als mijn ex-vriendin daarmee wordt beschermd, maakt het voor mij niet meer uit. Ik weet alleen niet of de gegevens splitsbaar zijn.”
2.2.2
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 24 oktober 2024 houdt onder meer in:
“Verdachte verklaart als volgt:
Ik vind het belangrijk dat als je iets met een dokter bespreekt, dat het geheim blijft. Ik zou het erg vinden als het alsnog in een strafdossier wordt gevoegd. Zo raak je het vertrouwen in professionals kwijt, ook voor de toekomst. Daarnaast horen de gegevens van mijn ex-vriendin niet thuis in mijn strafzaak.
De voorzitter vraagt aan de deskundige of de (medische) persoonsgegevens alleen over verdachte gaan of dat er ook gegevens in staan die inbreuk maken op de privacy van zijn ex-vriendin.
De deskundige voert het woord:
Ik durf niet met absolute zekerheid te zeggen dat er geen gegevens over zijn ex-vriendin in staan, maar ik kan mij niet herinneren dat die gegevens erin staan. Omdat ik het mij niet kan herinneren, zal het zeker niet veel zijn geweest. Praktisch lijkt het heel goed mogelijk dat de gegevens van derden geanonimiseerd of verwijderd worden. De gegevens van derden zijn ook niet van belang voor de bruikbaarheid van de gegevens om een stoornis vast te stellen.
(...)
De voorzitter vraagt aan verdachte of zijn standpunt nog verandert nu hij weet dat de gegevens over zijn ex-vriendin geanonimiseerd of verwijderd kunnen worden.
Verdachte verklaart als volgt:
Nee, mijn standpunt verandert niet. Ik vind het vreemd dat de deskundige niet zeker weet of er gegevens over mijn ex-vriendin in de stukken staan. Ik ben de eerste keer hulp gaan zoeken voor mijn ex-vriendin en mijn relatie. Alles daaromheen is daarmee verbonden. Het is één geheel. Daarom geef ik geen toestemming voor het gebruik van mijn (medische) persoonsgegevens. De doktoren hebben mij beloofd dat zij een medisch beroepsgeheim hebben en daardoor heb ik mijn hart kunnen luchten. Nu lijkt het alsof mijn vertrouwen wordt geschaad.
De voorzitter houdt voor dat verdachte eerder is onderzocht door het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) en dat verdachte toen ook niet heeft meegewerkt. De situatie van zijn ex-vriendin lijkt van daarna, zodat dat argument toen niet heeft kunnen gelden.
Verdachte verklaart als volgt:
Ik heb op mijn manier meegewerkt. Ik heb gesport, gewerkt en gekookt. Ik heb geen gesprekken gevoerd met een psycholoog, psychiater of milieuonderzoeker. Het is fijn dat als je vragen moet beantwoorden je de ruimte krijgt om jezelf te zijn. Een psycholoog in het PBC of in een penitentiaire inrichting praat heel anders met je dan een psycholoog in de buitenwereld. In de buitenwereld gaven zij mij de tijd en ruimte om mijzelf te zijn.
De deskundige voert het woord:
De in het advies van de Adviescommissie genoemde persoonsgegevens geven in behoorlijke mate antwoord op de vragen in het PBC rapport, met name de gegevens in het stuk van [instelling B] . Als de rapporteurs van het PBC de beschikking hadden over deze gegevens dan hadden zij tot een duidelijke conclusie kunnen komen over de aan- of afwezigheid van een stoornis en of dat doorwerkte ten tijde van het tenlastegelegde.
De jongste raadsheer vraagt aan de deskundige of hij bereid is tot het anonimiseren of verwijderen van de eventueel in de stukken aanwezige gegevens over derden.
De deskundige voert het woord:
Als een machtiging wordt gegeven tot verstrekking van de gegevens, dan zal ik eventuele aanwezige gegevens over derden eruit halen. De stukken gaan echt over individuele klachten en behandeling van verdachte.
De raadsman vraagt aan de deskundige of de gegevens van derden uit de stukken gehaald kunnen worden zonder de context te verliezen.
De deskundige voert het woord:
De stukken gaan vooral over de problematiek van verdachte zelf. De context van een relatie is niet van belang. De context om de klachten en behandeling van verdachte te begrijpen blijft overeind. Het zou lastig zijn als het gaat om partnerrelatietherapie, maar in dit geval gaat het om individuele diagnostiek en behandeling van verdachte.
Verdachte verklaart als volgt:
Ik heb aanvankelijk hulp gezocht voor mijn ex-vriendin. Hoe kan het dan zijn dat de deskundige niets heeft gelezen over mijn ex-vriendin.
(...)
De raadsman voert het woord:
Ik persisteer bij hetgeen ik op 29 augustus 2024 heb bepleit. In aanvulling daarop merk ik op dat de deskundige niet met absolute zekerheid kan zeggen of de stukken geen gegevens van derden bevatten en zo ja, hoeveel gegevens dat zijn. Dan kan ook niet worden gesteld dat de context van de stukken overeind blijft als de gegevens van derden eruit worden gehaald. Het hof heeft ambtshalve de taak om gegevens van derden te beschermen.”
2.2.3
De beschikking van het hof houdt onder meer in:
“2. Het advies
Het advies van de Adviescommissie houdt onder meer in:
“Beoordeling
(...)
De commissie heeft in totaal drie unieke documenten ontvangen, waarvan zij twee documenten bruikbaar acht. Hieronder volgt een toelichting op de geselecteerde gegevens.
1. [instelling A]
Naar het oordeel van de adviescommissie zijn er in het dossier persoonsgegevens van betrokkene aanwezig die bruikbaar kunnen zijn voor het opstellen van een nadere rapportage. De relevantie blijkt uit de benoeming van klachten, (aanwijzingen voor) een diagnose en verwijzing naar specialistische zorg.
2. [instelling B]
Naar het oordeel van de adviescommissie zijn er in het dossier persoonsgegevens van betrokkene aanwezig die bruikbaar kunnen zijn voor het opstellen van een nadere rapportage. Deze gegevens zien kort gezegd op het volgende:
(...)
Slotsom
De adviescommissie acht bovenstaande gegevens afkomstig van [instelling A] en [instelling B] bruikbaar vanuit medisch en psychologisch perspectief, mede bezien in samenhang met het PBC-rapport.
Advies
(...)
er zijn wel persoonsgegevens aanwezig die bruikbaar kunnen zijn voor nader onderzoek naar de aan-, dan wel afwezigheid van een mogelijke gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens tijdens het begaan van het strafbare feit waarvan de weigerende observandus wordt verdacht.”
3. Wettelijke voorwaarden voor het verstrekken van de machtiging
3.1.
De verdenking van het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 38e Sr
De rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, heeft verdachte op 11 september 2023 veroordeeld voor de eendaadse samenloop van poging tot verkrachting, opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, bedreiging met zware mishandeling, bedreiging met verkrachting en bedreiging met feitelijke aanranding van de eerbaarheid en mishandeling en ook de eendaadse samenloop van poging tot verkrachting en mishandeling tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënvijftig maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast zijn maatregelen als bedoeld in de artikelen 38v Sr en 38z Sr opgelegd en is de voorwaardelijke invrijheidstelling van een in 2010 opgelegde gevangenisstraf herroepen. Verdachte en het openbaar ministerie hebben op respectievelijk 20 september 2023 en 25 september 2023 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Verdachte wordt verdacht van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38e Sr.
3.2.
Weigering medewerking te verlenen aan enig onderzoek als bedoeld in artikel 37a lid 4 Sr en aan de verstrekking van persoonsgegevens
In de rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) van 27 maart 2023 komt naar voren dat verdachte zijn medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd. Door de weigering van verdachte had de forensisch milieuonderzoeker, die zich richt op het in kaart brengen van de levensgeschiedenis van verdachte geen inhoudelijke gesprekscontacten met verdachte. Wel werd gesproken met enkele leden van het sociaal netwerk van verdachte. Door de weigering van verdachte verkregen de rapporterend psychiater en psycholoog beperkt informatie uit eigen gesprekken. Er werd geen test- en neuropsychologisch of medisch onderzoek verricht. Aangezien verdachte toestemming weigerde voor inzage van zijn medisch dossier, kon informatie uit het contact met de zorgpsychiater slechts bij het onderzoek worden betrokken voor zover dit door hem/haar noodzakelijk werd geacht in het kader van de dagelijkse bejegening op de verblijfsafdeling en in het kader van de orde en veiligheid binnen de inrichting, aldus nog steeds de rapportage.
In raadkamer heeft verdachte verklaard dat hij op zijn manier heeft meegewerkt aan het onderzoek in het PBC en heeft hij te kennen gegeven dat hij ook thans geen toestemming verleent voor het gebruik van zijn (medische) persoonsgegevens. Aan die weigering heeft hij ten grondslag gelegd dat hij indertijd hulp heeft gezocht voor zijn ex-vriendin die werkzaam is (geweest) voor een justitiële instantie en dat haar gegevens niet thuishoren in zijn strafzaak. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij het vertrouwen in medische professionals kwijtraakt als zijn (medische) persoonsgegevens - ondanks het medisch beroepsgeheim - zullen worden verstrekt.
Naar het oordeel van het hof is voldaan aan de voorwaarde dat verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan enig onderzoek als bedoeld in artikel 37a lid 4 Sr en aan de voorwaarde dat hij niet bereid is om medewerking te verlenen aan de verstrekking van zijn persoonsgegevens betreffende een mogelijke gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
3.3.
De klinische observatie
Verdachte is van 2 november 2022 tot 14 december 2022 gedurende zes weken ter observatie opgenomen geweest in het PBC, zodat ook is voldaan aan de in artikel 1.1 aanhef en onder i, sub a van het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi (verder: Bagwo) gestelde eis dat verdachte op grond van een bevel als bedoeld in het Wetboek van Strafvordering ter observatie opgenomen is geweest in een psychiatrisch ziekenhuis of een inrichting tot klinische observatie bestemd.
Deze observatie heeft gelet op de weigering van verdachte om zijn medewerking te verlenen aan enig onderzoek niet geleid tot een concludent advies over het mogelijk aanwezig zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten en de wenselijkheid of noodzakelijkheid van het opleggen van een terbeschikkingstelling. Daarnaast is verdachte ook niet bereid gebleken om medewerking te verlenen aan de verstrekking van persoonsgegevens betreffende een mogelijke gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
De rapportage van het PBC bevat onder ‘8. Beantwoording van de vraagstelling’ onder meer het volgende:
“Volgens betrokkene is er sprake van een weigering op basis van zijn procespositie en er worden geen aanwijzingen gezien voor een pathologische weigering.” (...)
“Op grond van de beschikbare informatie over het psychisch functioneren van betrokkene kan hoogstens worden gesteld dat er aanwijzingen zijn voor middelengebruik, maar er is onvoldoende informatie beschikbaar om vast te stellen of dit het niveau van een stoornis bereikt.” (...)
“Tijdens het verblijf in het PBC worden er geen aanwijzingen voor een stoornis op gebied van trauma waargenomen. Het wordt ondergetekenden bij gebrek aan onderzoek niet duidelijk of en in hoeverre er sprake is van traumatische gebeurtenissen bij betrokkene, zo ja, welk effect deze op het leven van betrokkene hebben of hebben gehad en in hoeverre deze het niveau van een stoornis bereiken.” (...)
“Het is daarmee voor ondergetekenden niet mogelijk om een persoonlijkheidsstoornis volledig uit te sluiten, al zijn er vanuit het huidige onderzoek onvoldoende aanwijzingen om een persoonlijkheidsstoornis nu te kunnen stellen.” (...)
“Ondergetekenden kunnen geen antwoord geven op de vraag of de ten laste gelegde handelingen, indien bewezen, betrokkene in een verminderde mate kunnen worden toegerekend.” (...)
“Er is daarnaast onvoldoende bekend over de aanwezigheid van een psychopathologische stoornis, risicofactoren, beschermende factoren en contextuele factoren om een uitspraak te kunnen doen over het risico op recidive dat voortvloeit uit eventuele pathologische gedragingen en/of handelingen van betrokkene.” (...)
3.4.
De bruikbaarheid van de gegevens
Nu in deze machtigingsprocedure de persoonsgegevens zelf niet ter beoordeling voorliggen, ligt in de wettelijke regeling besloten dat het hof behoudens contra-indicaties moet varen op het advies van de Adviescommissie (hierna: het Advies). De Adviescommissie is gelast te adviseren over de aanwezigheid en de bruikbaarheid van persoonsgegevens betreffende een mogelijke gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte. De Adviescommissie heeft bij de in de last genoemde behandelaren een afschrift opgevraagd van het dossier met betrekking tot de behandeling van verdachte. Volgens het advies van 25 maart 2024 heeft de Adviescommissie drie unieke documenten ontvangen. Daarvan worden twee documenten (van achtereenvolgens [instelling A] en [instelling B] ) vanuit medisch en psychologisch perspectief bruikbaar geacht voor het opstellen van een nadere rapportage. Naar het oordeel van het hof kunnen de gegevens een beeld geven van de mogelijke ontwikkeling/aanwezigheid van een (kort gezegd) stoornis en in zoverre van belang zijn voor een oordeel over de aan- dan wel afwezigheid daarvan ten tijde van de tenlastegelegde feiten.
Naar het oordeel van het hof is voldaan aan de voorwaarde dat de in het Advies als bruikbaar aangemerkte gegevens gebruikt kunnen worden voor aanvullend onderzoek naar een mogelijke gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis.
4. Afweging van belangen
4.1.
De maatstaf bij de afweging
Het hof hanteert de maatstaf die eerder is gegeven in de beschikking van het hof van 3 februari 2022, nr. P21/420. De Hoge Raad heeft het tegen die beschikking gerichte cassatieberoep verworpen in de beschikking van 13 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1200, NJ 2022/384. De verwerping van het onder meer in de pleitnota gemotiveerde standpunt van de raadsman dat de vordering moet worden afgewezen, berust op een andere weging van de hierna genoemde gronden.
De bedoelde beschikking van het hof houdt onder meer in:
“Uit artikel 8 EVRM en het stelsel van de wet, zoals toegelicht in de parlementaire geschiedenis, volgt dat het hof dient te beoordelen of de doorbreking van het medisch beroepsgeheim ook in het individuele geval proportioneel is, dat wil zeggen wordt gerechtvaardigd door een dwingende eis in het algemeen belang. Naar het oordeel van het hof dienen daartoe alle omstandigheden van het geval te worden betrokken, zoals de aard en de ernst van het feit waarvan verdachte wordt verdacht (in ieder geval een zogenoemd geweldsmisdrijf), de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de voor de vordering tot verstrekking aangevoerde gronden, de reden voor de weigering tot medewerking aan het onderzoek, het advies van de commissie, de aard en beschreven inhoud van de in het advies genoemde gegevens alsmede de visie van verdachte hierop, aanwijzingen dat bij verdachte sprake is van een stoornis die nader onderzoek vergt en aanwijzingen voor het gevaar dat verdachte een strafbaar feit zal begaan.
Bij die beoordeling dient te worden betrokken dat, zoals hiervoor uiteengezet en anders dan in de parlementaire geschiedenis is betoogd, de aan de rapporteurs verstrekte gegevens ook buiten de kring van de Adviescommissie en de rapporteurs openbaar kunnen worden. Zodra deze gegevens in een rapport voor de strafrechter worden verwerkt zijn de gegevens immers kenbaar. Dit is een verschil met het aangehaalde arrest van het EHRM van 25 februari 1997 (Z. tegen Finland) waarin belang werd gehecht aan waarborgen om de medische gegevens geheim te houden (ro. 103 en 107). Verder is in deze zaak de noodzaak voor de doorbreking van het medisch beroepsgeheim gevonden in het onderzoek naar gepleegde strafbare feiten en de vervolging van de daders (ro. 97). Doorbreking van het beroepsgeheim op grond van artikel 37a Sr vindt zijn reden in het minder concrete en minder acute belang van het voorkomen van een toekomstig strafbaar feit door oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling, terwijl nog niet is vastgesteld dat aan de voorwaarden voor oplegging is voldaan. Dat wordt juist onderzocht. Dit dient te worden meegewogen in het oordeel of verstrekking van de persoonsgegevens ook in het individuele geval proportioneel is.
Bij het antwoord op de vraag of een dwingende eis in het algemeen belang bestaat, komt daarom ook betekenis toe aan omstandigheden die tot het oordeel kunnen leiden dat een zodanige noodzaak bestaat tot het onderzoeken van het bestaan van een stoornis, met het oog op het opleggen van een maatregel ter bescherming van anderen en ter vermindering van recidive, dat doorbreking van het medisch beroepsgeheim gerechtvaardigd is. Het hof wijst er in dit verband op dat artikel 1.1, onder i, aanhef, Bagwo onder een weigerende observandus de verdachte verstaat ten aanzien van wie de rechter al oplegging van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege overweegt.”
4.2.
Afweging in het kader van de onderhavige vordering
Het misdrijf en de omstandigheden van het geval
Verdachte wordt onder meer verdacht van ernstige (gewelds)delicten. De rechtbank heeft verdachte veroordeeld voor een eendaadse samenloop van poging tot verkrachting, opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, bedreiging met zware mishandeling, bedreiging met verkrachting en bedreiging met feitelijke aanranding van de eerbaarheid en mishandeling en ook de eendaadse samenloop van poging tot verkrachting en mishandeling. De ten laste gelegde pogingen tot verkrachting wegen in dit geval zwaar. Daarbij valt in het strafdossier het volgende op: de twee incidenten zijn begaan in de vroege ochtend op plekken waar (nagenoeg) niemand was; de twee slachtoffers lijken willekeurig gekozen; verdachte is in een tijdsbestek van nog geen anderhalf uur achter meerdere vrouwen aangegaan, waarbij hij een van die vrouwen onverhoeds heeft aangeraakt en twee vrouwen heeft hij, na een achtervolging, van achteren aangevallen en geprobeerd te overmeesteren door op hen te gaan zitten en liggen. Aan beide situaties kwam een einde nadat voorbijgangers ingrepen.
Aanwijzingen voor een stoornis en voor gevaar voor herhaling in de toekomst
In het PBC rapport wordt geconcludeerd dat op grond van de beschikbare informatie over het psychisch functioneren van verdachte hoogstens kan worden gesteld dat er aanwijzingen zijn voor middelengebruik, maar er is onvoldoende informatie beschikbaar om vast te stellen of dit het niveau van een stoornis bereikt. Er zijn geen aanwijzingen dat er naast cannabis sprake is van gebruik van andere middelen, maar dit kan ook niet worden uitgesloten.
In de vroege levensloop van verdachte zijn er verschillende gebeurtenissen die als traumatisch en/of problematisch voor de ontwikkeling kunnen worden beschouwd. Tijdens het verblijf in het PBC worden er geen aanwijzingen voor een stoornis op gebied van trauma waargenomen. Het wordt bij gebrek aan onderzoek niet duidelijk of en in hoeverre er sprake is van traumatische gebeurtenissen bij verdachte, zo ja, welk effect deze op het leven van verdachte hebben of hebben gehad en in hoeverre deze het niveau van een stoornis bereiken. Traumatische gebeurtenissen op jonge leeftijd kunnen daarnaast leiden tot een verstoorde ontwikkeling van de persoonlijkheid. Vanuit het milieurapport komt vooral een beeld naar voren van een man met aanwijzingen voor gedragsproblemen in zijn intieme relaties. Er zijn verschillende aangiften tegen hem gedaan door verschillende partners.
Gedurende zijn verblijf in het PBC worden er ook geen aanwijzingen gezien voor gedrag passend bij een persoonlijkheidsstoornis. Het is echter door de weigering van verdachte niet mogelijk geweest om zicht te krijgen op de gedachten en gevoelens van verdachte over verschillende belangrijke levensthema’s. Het is daarmee niet mogelijk om een persoonlijkheidsstoornis volledig uit te sluiten, al zijn er vanuit het huidige onderzoek onvoldoende aanwijzingen om een persoonlijkheidsstoornis nu te kunnen stellen. Er is onvoldoende bekend over de aanwezigheid van een psychopathologische stoornis, risicofactoren, beschermende factoren en contextuele factoren om een uitspraak te kunnen doen over het risico op recidive dat voortvloeit uit eventuele pathologische gedragingen en/of handelingen van verdachte.
Het hof neemt daarbij nog in aanmerking dat verdachte op 22 april 2010 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren voor moord op zijn toenmalige vriendin. Verdachte heeft in het kader van een observatie door het PBC in 2008 in die zaak eveneens geweigerd om aan het gedragskundig onderzoek mee te werken, waardoor het voor de rapporteurs destijds ook niet mogelijk was de vraag te beantwoorden of bij verdachte in het bijzonder ten tijde van het destijds tenlastegelegde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De voorzitter van de Adviescommissie heeft nader toegelicht dat de in het Advies genoemde persoonsgegevens in behoorlijke mate antwoord geven op de vragen in het PBC rapport. Hij is van oordeel dat bij beschikbaarheid van die gegevens bij de PBC rapporteurs, zij tot een duidelijke conclusie hadden kunnen komen over de aan- of afwezigheid van (kort gezegd) een stoornis en of dit doorwerkte ten tijde van het tenlastegelegde. Uit het voorgaande leidt het hof af dat de te verstrekken gegevens een substantiële toegevoegde waarde zullen hebben voor het nadere onderzoek naar de aan- of afwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de eventuele toerekenbaarheid van het tenlastegelegde en het mogelijke recidivegevaar.
De redenen voor de weigering tot medewerking aan het onderzoek
In het voorgaande kwam al naar voren dat verdachte geen toestemming verleent voor het gebruik van zijn (medische) persoonsgegevens vanwege (thans nog) de privacy van zijn ex-vriendin en vanwege het vertrouwen in medische professionals en hun beroepsgeheim. Daarmee wordt onmiskenbaar een beroep gedaan op rechtens te respecteren belangen, maar deze belangen wegen gelet op alle hierboven in aanmerking genomen omstandigheden van het onderhavige geval, in hun onderling verband en samenhang bezien, niet op tegen het belang van (de bescherming van) de maatschappij. In het bijzonder geldt hierbij nog dat het hof oordeelt dat een belang van de ex-vriendin bij het al dan niet verstrekken van haar (medische) persoonsgegevens kan en moet worden gerespecteerd. De voorzitter van de Adviescommissie heeft in raadkamer meegedeeld dat hij de vraag van het hof of er (medische) persoonsgegevens van de ex-vriendin in de in het Advies bedoelde te verstrekken gegevens staan, nu niet met absolute zekerheid durft te beantwoorden, maar dat hem niet bijstaat dat er zich bij de te verstrekken informatie dergelijke gegevens van de vriendin bevinden. Hij deelt vervolgens mee dat hij (ingeval een machtiging wordt gegeven) er op zal toezien dat de te verstrekken gegevens betrekking hebben op de verdachte en in voorkomend geval (medische) persoonsgegevens die daarop niet zien alsnog zal (laten) verwijderen zonder dat dit afdoet aan de context.
5. Slotsom
Het hof zal alle omstandigheden in aanmerking genomen de vordering toewijzen omdat het van oordeel is dat de doorbreking van het medisch beroepsgeheim wordt gerechtvaardigd door een dwingende eis in het algemeen belang.”
2.3
De volgende bepalingen zijn van belang.
- Artikel 37a Sr:
“1. Indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat eist, kan de rechter gelasten dat een verdachte ter beschikking wordt gesteld indien hij tot het oordeel komt dat:
1°. bij de verdachte tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond; en
2°. het door hem begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld dan wel behoort tot een van de misdrijven omschreven in de artikelen 132, 285, eerste lid, 285b, en 395 van het Wetboek van Strafrecht, 175, tweede lid, onderdeel b, of derde lid in verbinding met het eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, en 11, tweede lid, van de Opiumwet.
(...)
3. Ten behoeve van het oordeel, bedoeld in het eerste lid, doet de rechter een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de betrokkene hebben onderzocht. Zodanig advies dient door de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel door ieder van hen afzonderlijk te zijn uitgebracht. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, kan de rechter hiervan slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over dit advies.
4. Het derde lid blijft buiten toepassing, indien de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht. Voor zover mogelijk rapporteren de gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel een ieder van hen afzonderlijk over de reden van de weigering. De rechter doet zich zoveel mogelijk een ander advies of rapport overleggen dat hem over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van een last als bedoeld in het eerste lid kan voorlichten en aan de totstandkoming waarvan de betrokkene wel bereid is om medewerking te verlenen.
5. Bij het geven van een last als bedoeld in het eerste lid neemt de rechter in aanmerking de inhoud van de overige adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de ernst van het begane feit of de veelvuldigheid van voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf.
6. Indien betrokkene verdacht wordt van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam als bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht en hij weigert medewerking te verlenen aan enig onderzoek als bedoeld in het vierde lid kan de officier van justitie de voorzitter van de multidisciplinaire commissie, bedoeld in het negende lid, gelasten dat die commissie aan hem een advies uitbrengt over de aanwezigheid en de bruikbaarheid van persoonsgegevens betreffende een mogelijke gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van betrokkene, ten aanzien waarvan de verdachte niet bereid is om medewerking te verlenen aan de verstrekking. De leden van de multidisciplinaire commissie zijn bevoegd persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid, op te vragen van artsen en gedragsdeskundigen en daarvan kennis te nemen. Op een verzoek van de multidisciplinaire commissie is de arts of gedragsdeskundige verplicht de persoonsgegevens van betrokkene aan de multidisciplinaire commissie te verstrekken. De multidisciplinaire commissie brengt uiterlijk 30 dagen na de last, bedoeld in de eerste volzin, gemotiveerd advies uit aan de officier van justitie over de aanwezigheid en bruikbaarheid van de persoonsgegevens in relatie tot de aanwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens tijdens het begaan van het feit. Van een last, bedoeld in de eerste volzin, doet de officier van justitie mededeling aan de verdachte, onder medezending van het advies van de multidisciplinaire commissie.
7. De persoonsgegevens van betrokkene die aan de multidisciplinaire commissie zijn verstrekt, kunnen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een rapport of advies als bedoeld in het vijfde lid. Voor de toepassing van de eerste volzin behoeft de officier van justitie een schriftelijke machtiging, op diens vordering te verlenen door de penitentiaire kamer. Bij deze vordering legt de officier van justitie het advies van de multidisciplinaire commissie over. Indien de officier van justitie, op basis van het advies van de multidisciplinaire commissie, afziet van het doen van een vordering, doet hij hiervan mededeling aan de verdachte en de commissie. In dit artikel wordt onder penitentiaire kamer verstaan: de meervoudige kamer, bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie, in de samenstelling, bedoeld in het derde lid van dat artikel.
8. Alvorens te beslissen, hoort de penitentiaire kamer de verdachte. De penitentiaire kamer kan de voorzitter van de multidisciplinaire commissie horen. De penitentiaire kamer doet schriftelijk mededeling van zijn beslissing aan de verdachte. De gegevens blijven onder de multidisciplinaire commissie, totdat de penitentiaire kamer een onherroepelijke beslissing heeft genomen. Indien de penitentiaire kamer machtiging verleent voor het gebruik van de persoonsgegevens, verstrekt de voorzitter van de multidisciplinaire commissie onverwijld de persoonsgegevens aan de gedragsdeskundigen, bedoeld in het vierde lid. Binnen negentig dagen na een onherroepelijke afwijzende beslissing van de penitentiaire kamer of een mededeling van de officier van justitie aan de commissie dat geen vordering wordt gedaan als bedoeld in het zesde lid, worden de persoonsgegevens betreffende de gezondheid van betrokkene die de commissie onder zich heeft, vernietigd. Tegen de beschikking van de penitentiaire kamer staat voor het openbaar ministerie of de verdachte beroep in cassatie open. De artikelen 446 tot en met 448 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
9. Onze Minister stelt een multidisciplinaire commissie in die tot taak heeft te adviseren over de aanwezigheid en de bruikbaarheid van persoonsgegevens betreffende de gezondheid. De multidisciplinaire commissie bestaat uit een tweetal artsen, onder wie een psychiater, een gedragsdeskundige en een tweetal juristen. De voorzitter van de commissie is een arts, die tevens psychiater is. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de werkwijze, de geheimhouding, en de besluitvorming van de multidisciplinaire commissie, alsmede over de gegevens in het advies.”
- Artikel 37b lid 1 Sr:
“De rechter kan bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd, indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.”
- Artikel 38e leden 1 en 2 Sr:
“1. De totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege gaat een periode van vier jaar niet te boven, tenzij de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
2. Behoudens de gevallen waarin een bevel als bedoeld in artikel 37b, of artikel 6:6:10, eerste lid, onder e, van het Wetboek van Strafvordering is gegeven, gaat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling een periode van negen jaar niet te boven.”
- Artikel 1.1, aanhef en onder i, van het Besluit adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi (hierna: het Besluit):
“In dit besluit wordt verstaan onder:
(...)
i. de weigerende observandus: een verdachte van een misdrijf, dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam als bedoeld in artikel 38e van de wet, ten aanzien van wie de rechter toepassing van artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht overweegt en die:
a) op grond van een bevel als bedoeld in het Wetboek van Strafvordering ter observatie opgenomen is geweest in een psychiatrisch ziekenhuis of een inrichting tot klinische observatie bestemd,
b) weigert medewerking te verlenen aan enig onderzoek als bedoeld in het vierde lid van artikel 37a van de wet, en
c) niet bereid is om medewerking te verlenen aan de verstrekking van persoonsgegevens betreffende een mogelijke gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.”
2.4
In zijn beschikking van 13 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1200 heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 37a leden 6 tot en met 9 Sr, onder meer overwogen:
“2.4.1 Met de invoering van artikel 37a leden 6 tot en met 9 Sr, in samenhang met het Besluit, heeft de wetgever willen voorzien in een met waarborgen omgeven regeling, waarin in specifieke gevallen het medisch beroepsgeheim kan worden doorbroken met als doel de rechter inzicht te geven in de vraag of tijdens het begaan van het feit bij de verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Lid 7 van die bepaling vereist onder meer dat de penitentiaire kamer van het hof machtiging verleent om, kort gezegd, de persoonsgegevens die de multidisciplinaire commissie heeft verkregen te gebruiken bij een op te stellen rapport of advies over de persoonlijkheid van de verdachte.
2.4.2
Voor het verlenen van de machtiging is op grond van artikel 37a lid 6 Sr in ieder geval vereist dat de verdachte wordt verdacht van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam als bedoeld in artikel 38e Sr, en dat het hof vaststelt dat de verdachte weigert medewerking te verlenen aan enig onderzoek als bedoeld in artikel 37a lid 4 Sr. Bij dit laatstgenoemde oordeel moet in ieder geval zijn voldaan aan de – door eisen van subsidiariteit ingegeven – voorwaarden in artikel 1.1, aanhef en onder i., van het Besluit om de verdachte te kunnen aanmerken als ‘weigerende observandus’.
2.4.3
Verder volgt uit de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis dat de beoordeling door het hof mede ertoe strekt te waarborgen dat in het voorliggende geval de doorbreking van het medisch beroepsgeheim en de inbreuk op verdachtes – mede door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde – recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, beantwoordt aan de eisen van proportionaliteit. In het kader van deze individuele proportionaliteitstoets moet de rechter dus ook beoordelen of de doorbreking van het medisch beroepsgeheim wordt gerechtvaardigd door de omstandigheden van het concrete geval, waarbij onder meer aandacht kan zijn voor de aard en de ernst van het tenlastegelegde feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd, wat overigens bekend is over (de persoon van) de verdachte, en de inhoud van het rapport van de multidisciplinaire commissie. De omvang van de motiveringsplicht ter zake is mede afhankelijk van wat door het openbaar ministerie en de verdediging wordt aangevoerd.”
2.5
Het hof heeft onder meer het volgende vastgesteld. De voorzitter van de AGWO heeft nader toegelicht dat de in het advies van de AGWO genoemde persoonsgegevens “in behoorlijke mate antwoord geven” op de vragen in het rapport van het Pieter Baan Centrum en dat de betreffende rapporteurs bij beschikbaarheid van die gegevens tot een duidelijke conclusie hadden kunnen komen over de aan- of afwezigheid van een stoornis bij de verdachte en over de vraag of deze doorwerkte ten tijde van het tenlastegelegde. Het hof heeft daaruit afgeleid dat de te verstrekken gegevens een “substantiële toegevoegde waarde” zullen hebben voor het nadere onderzoek naar de aan- of afwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de eventuele toerekenbaarheid van het tenlastegelegde en het mogelijke recidivegevaar. Daarbij heeft het hof in zijn overwegingen betrokken dat de voorzitter van de AGWO heeft verklaard dat – als zich (medische) persoonsgegevens van de ex-vriendin van de verdachte tussen de persoonsgegevens van de verdachte bevinden – hij erop zal toezien dat die (medische) persoonsgegevens van de ex-vriendin zullen worden verwijderd zonder dat het verwijderen van die (medische) persoonsgegevens afdoet aan “de context” van de persoonsgegevens van de verdachte. Het mede hierop gebaseerde oordeel van het hof dat de vordering kan worden toegewezen, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Tot het (doen) verrichten van nader onderzoek was het hof niet gehouden.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 juli 2025.