Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
4.Beslissing
8 juli 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1968 is geboren. De advocaat N. van Schaik heeft namens de betrokkene cassatiemiddelen ingediend. De advocaat-generaal P.H.P.H.M.C. van Kempen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar enkel met betrekking tot de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het hof de kosten die uit de bewijsmiddelen blijken, niet in mindering heeft gebracht op het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting met € 60 verminderd moeten worden. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar enkel wat betreft de hoogte van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting. De uiteindelijke bedragen zijn vastgesteld op € 252.653,10 voor het wederrechtelijk verkregen voordeel en € 247.653,10 voor de betalingsverplichting. De overige klachten van de betrokkene zijn door de Hoge Raad verworpen, zonder dat verdere motivering nodig was, aangezien deze niet van belang waren voor de ontwikkeling van het recht.