Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
4.Beslissing
4 juli 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de huurprijs van een hotel, EHM Hotel Amsterdam Rembrandtpark B.V., dat door de coronamaatregelen in financiële problemen is gekomen. De eiseres, Vastint Netherlands B.V., had een huurovereenkomst met EHM, waarbij de huurprijs bestond uit een basishuur en een omzetgerelateerde huurprijs. Door de coronamaatregelen was de omzet van EHM in 2020 en 2021 aanzienlijk gedaald, wat leidde tot een verzoek om huurprijsvermindering. De rechtbank oordeelde dat de omzet zo laag was dat EHM geen omzetgerelateerde huurprijs verschuldigd was en dat de vastelastenmethode moest worden toegepast, zoals eerder door de Hoge Raad was vastgesteld in een prejudiciële beslissing. Het hof bevestigde deze beslissing en verklaarde dat de huurbetalingsverplichting van EHM over de periode van 15 maart 2020 tot en met 31 december 2021 moest worden verminderd op basis van de vastelastenmethode. Vastint voerde aan dat het hof ten onrechte geen rekening had gehouden met het nadeel aan haar zijde. De Hoge Raad oordeelde echter dat het hof de vastelastenmethode correct had toegepast en dat de klachten van Vastint niet konden leiden tot cassatie. De Hoge Raad verwierp zowel het principale als het incidentele beroep en veroordeelde Vastint in de kosten van het geding in cassatie.