Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
5.Beslissing
8 juli 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 juli 2023. De verdachte, geboren in 1969, was beschuldigd van het zonder vergunning verlenen van beleggingsdiensten en deelneming aan een criminele organisatie. De advocaat-generaal D.J.C. Aben concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen voor de beslissingen over de onder 4 ten laste gelegde feiten. De Hoge Raad oordeelde dat het recht tot strafvordering wegens verjaring was vervallen voor de feiten die meer dan twaalf jaar voor de uitspraak waren gepleegd. Dit leidde tot een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging van het onder 4 ten laste gelegde feit. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar verklaarde het OM niet-ontvankelijk in de vervolging van het onder 4 ten laste gelegde feit, om doelmatigheidsredenen. De overige klachten van de verdachte werden verworpen, en de zaak werd niet terugverwezen naar het hof.