ECLI:NL:HR:2025:1090

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
23/04967
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van strafvordering in zaak van zwartrijden in trein

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van zwartrijden in de trein, wat in strijd is met artikel 70 lid 1 van de Wet personenvervoer 2000. De feiten vonden plaats op 27 november 2015 en 30 oktober 2015. Het hof had de verdachte veroordeeld tot één week hechtenis voor elk van de overtredingen. De advocaat-generaal concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging, omdat het recht tot strafvordering wegens verjaring was vervallen. De Hoge Raad oordeelde dat er gedurende drie jaren voorafgaand aan de verjaring geen daad van vervolging was verricht, waardoor de termijn van verjaring was verstreken. De Hoge Raad verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging, en vernietigde de eerdere uitspraken van het hof en de kantonrechter. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/04967
Datum8 juli 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 november 2017, nummer 21-002663-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat H.M.W. Daamen bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal P.H.P.H.M.C. van Kempen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel voert aan dat het recht tot strafvordering wegens verjaring is vervallen.
2.2
Aan de verdachte is onder 1 en 2 tenlastegelegd, kort gezegd, niet naleving van het bepaalde bij artikel 70 lid 1 van de Wet personenvervoer 2000, gepleegd op 27 november 2015 onderscheidenlijk op 30 oktober 2015. Het hof heeft bij arrest van 21 november 2017 het tenlastegelegde bewezenverklaard en de verdachte veroordeeld tot telkens één week hechtenis.
2.3
De hiervoor genoemde feiten zijn bij artikel 70 in samenhang met artikel 101 Wet personenvervoer 2000 strafbaar gesteld als overtreding.
2.4
Bij de stukken bevindt zich een ‘Mededeling uitspraak (O.V.)’ van het Ressortsparket Arnhem-Leeuwarden, die op 26 mei 2021 aan een medewerker van het openbaar ministerie is uitgereikt. Uit de stukken blijkt niet dat gedurende drie jaren daaraan voorafgaand een daad van vervolging is verricht. De in artikel 70 lid 1, aanhef en onder 1º, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalde termijn van verjaring is dus verstreken, zodat het recht tot strafvordering is vervallen.
Op grond van de door de advocaat-generaal ingewonnen inlichtingen moet worden aangenomen dat het aan de cassatieakte gehechte stuk op 6 december 2023 aan de verdachte in persoon is uitgereikt. Dit stuk bevat een uitdraai van de op 15 april 2020 in het BETIP-systeem (een landelijke databank voor stukken die in persoon betekend moeten worden) opgenomen gegevens betreffende de ten laste van de verdachte gewezen uitspraak. Op 15 april 2020 is de verjaring niet gestuit, omdat het uitsluitend opnemen in het BETIP-systeem van gegevens over een ten laste van de verdachte gewezen uitspraak niet kan worden aangemerkt als een daad van vervolging in de zin van artikel 72 lid 1 Sr.
2.5
De Hoge Raad zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof en de uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland van 22 februari 2017;
- verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 juli 2025.