ECLI:NL:HR:2025:1103

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
24/02491
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over btw-fraude met schrootleveringen aan Britse vennootschappen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft btw-fraude met betrekking tot de levering van schrootmateriaal vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk, waarbij de verdachte, geboren in 1976, feitelijk leiding heeft gegeven aan valsheid in geschrift door een rechtspersoon. De verdachte was bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschap [D] B.V., die betrokken was bij de schijntransacties. Het hof had eerder geoordeeld dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor het primair tenlastegelegde, maar wel voor het subsidiair tenlastegelegde, namelijk het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting. De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte verworpen, waarbij onder andere werd ingegaan op de vraag of het hof een verrassingsbeslissing had genomen en of het gebruik van app-gesprekken als bewijs in strijd was met de wet. De Hoge Raad concludeerde dat het hof op juiste wijze had geoordeeld en dat de verdachte feitelijke leiding had gegeven aan de onjuiste aangiften. De uitspraak van het hof werd bevestigd, en de Hoge Raad oordeelde dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan, waardoor te weinig omzetbelasting was geheven. De zaak illustreert de complexiteit van btw-fraude en de rol van verschillende vennootschappen in de handelsketen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer24/02491
Datum8 juli 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 24 juni 2024, nummer 23-001228-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat W. de Vries bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal P.J. Wattel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof tot een bewezenverklaring en strafoplegging kwam zonder de verdediging in staat te stellen inhoudelijk te reageren op de voorgenomen bewezenverklaring. Daartoe wordt gesteld dat het hof een ‘verrassingsbeslissing’ heeft genomen waarop de verdediging niet bedacht kon zijn.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 2.1 en 2.2.
2.3
Voor zover in de cassatieschriftuur nog wordt ingegaan op de (mogelijke) gevolgen van de zienswijze van het VN-Mensenrechtencomité van 26 juli 2022, CCPR/C/135/D/3256/2018 in de zaak van Jaddoe tegen Nederland, behoeft dat geen nadere bespreking en volstaat de Hoge Raad met een verwijzing naar het arrest van 24 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:40.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof in strijd met artikel 359 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over het gebruik voor het bewijs van app-gesprekken in de groepsapp ‘ [...] ’.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“subsidiair
[D] B.V. in de periode van 19 februari 2018 tot en met 27 april 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, te weten elektronische aangiften voor de omzetbelasting (ten name van [D] B.V.), betreffende:
- de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal 2017 en
- de aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2017 en
- de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal 2018,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens valselijk heeft opgemaakt en/of doen/laten opmaken, immers hebben [D] B.V. en haar mededaders, telkens valselijk en in strijd met de waarheid op genoemde aangiften omzetbelasting telkens onjuiste bedragen inzake leveringen binnen de EU (belast met 0%) opgegeven en/of doen/laten opgeven, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven.”
3.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op (onder meer) de volgende bewijsvoering:
“III.1 Ontstaan [B 1] , [A 2] en [D]
(...)
[D] BV is opgericht op 14 maart 2017 en [verdachte] is vanaf de datum van oprichting bestuurder en enig aandeelhouder van deze onderneming. Hij is ook de enige persoon die werkzaamheden voor [D] verricht. [D] deed vooral zaken met [B 1] . [verdachte] zat daarvoor in het transport, als chauffeur van zware vrachtwagens en als planner, en werkte vanaf januari 2016 tot augustus 2017 voor [NN] , voor welk bedrijf hij schroot vervoerde.
(...)
III.3 Verloop handel in koperschroot bij [B 1] in periode 2015 – 2018
(...)
Vierde kwartaal 2017 tot en met eerste kwartaal 2019
De omzet die [B 1] zelf aan Britse vennootschappen heeft gefactureerd, bedraagt vanaf het vierde kwartaal van 2017 nog hooguit € 2,2 miljoen per kwartaal, zij het over de gehele periode van anderhalf jaar in totaal wel ruim € 7,5 miljoen (aan acht Britse vennootschappen).
Na een voorzichtige aanloop in het derde kwartaal van 2017 (€ 767.782), wordt vanaf het vierde kwartaal van 2017 vooral voor grote bedragen aan van [B 1] afkomstig (koper-)schroot aan Britse vennootschappen gefactureerd door [D] (€ 4.451.771 (Q4 2017), € 7.047.509 (Q1 2018), € 6.357.714 (Q2 2018), € 3.979.859 (Q3 2018), € 4.090.332 (Q4 2018) en € 6.041.782 (Q1 2019). Over de gehele periode van anderhalf jaar betreft het dus bijna € 32 miljoen. [D] was niet geregistreerd en ook niet bevoegd om metaalschrootafval te transporteren. [B 1] heeft voor een deel aan dezelfde Britse vennootschappen gefactureerd als [D] .
In deze periode heeft [A 2] alleen in het tweede en derde kwartaal van 2018 bedragen aan een Britse vennootschap ( [R] Ltd.) gefactureerd, in totaal voor een bedrag van € 3.159.268.
Van acht van de Britse vennootschappen aan wie [B 1] , [D] en [A 2] in deze periode hebben gefactureerd, dertien in totaal, was reeds op 10 mei 2019 het btw-identificatienummer ingetrokken, en drie waren op genoemde datum ofwel ontbonden ofwel in liquidatie.
Na ruim € 15,4 miljoen in 2015 en ruim € 58,4 miljoen in 2016 (zie hiervoor), hebben [B 1] , [D] en [A 2] samen in 2017 ruim € 38,1 miljoen gefactureerd aan Britse vennootschappen en in 2018 ruim € 30,4 miljoen.
Conclusie
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat [B 1] , na eerst rechtstreeks te hebben gefactureerd aan Britse vennootschappen, vooral vanaf het eerste kwartaal 2016 tot en met het eerste kwartaal 2017 grote bedragen factureert aan [A 2] , welke vennootschap in die periode een omvangrijke omzet behaalt die om en nabij gelijk is aan de aan haar door [B 1] gefactureerde bedragen. Een zakelijke reden hiervoor ontbreekt, evenals een verklaring waarom de omzet van [A 2] direct vanaf aanvang zo hoog is. [B 1] factureert ook zelf voor een deel aan dezelfde Britse vennootschappen als [A 2] zonder dat hiervoor een relevante verklaring bestaat. Vanaf het derde kwartaal 2017 tot en met het eerste kwartaal 2019 factureert [B 1] aan [D] , die aan Britse vennootschappen factureert en die (vrijwel) vanaf het begin van de activiteiten omvangrijke omzetten behaalt. [B 1] heeft daarbij (deels) aan dezelfde Britse vennootschappen gefactureerd als [D] , wederom zonder dat daarvoor een relevante verklaring bestaat. Een zakelijke verklaring, waarom aan [D] wordt gefactureerd, in plaats van rechtstreeks aan de Britse vennootschappen, ontbreekt wederom.
Opvallend is dat de btw-identificatienummers van de Britse vennootschappen aan wie [B 1] , [A 2] en [D] hebben gefactureerd na verloop van tijd (vrijwel) steeds worden ingetrokken en dat die vennootschappen ook worden ontbonden. De vennootschappen van wie op 10 mei 2019 nog een btw-identificatienummer actief was en/of die toen nog niet waren of werden ontbonden, zijn overwegend vennootschappen aan wie [B 1] , [A 2] en [D] later in de tijd zijn gaan factureren. De Britse vennootschappen aan wie [B 1] in de beginperiode van het onderzoek heeft gefactureerd (2015), waren medio 2019 op één na zelfs al allemaal verdwenen.
(...)
III.4 De Britse vennootschappen waaraan is gefactureerd
In het strafrechtelijk onderzoek HIVE is het onderzoek beperkt tot de facturatie van en levering aan twaalf Britse vennootschappen, althans daarop toegespitst.
Van deze twaalf vennootschappen heeft [B 1] gefactureerd aan [P] Limited, [BB] Limited, [Q] Limited, [KK 1] Limited, [U] Limited, [HH] Limited en [JJ] Limited.
[A 2] heeft gefactureerd aan [P] Limited, [BB] Limited, [Q] Limited, [medeverdachte 4] Limited, [X] Limited, [Y] Limited en [Z] Limited.
Voor [D] zijn dit de Britse vennootschappen [KK 1] Limited en [AA] .
(...)
Uit raadpleging van een publiek register op 30 oktober 2019 bleek dat [JJ] , [HH] , [medeverdachte 4] , [BB] , [U] , [Z] , [X] , [Y] , [Q] en [AA] niet zijn geregistreerd als metaalschroothandelaar of verwerker. [P] en [KK 2] waren aanvankelijk evenmin geregistreerd op het moment dat betalingen werden gedaan aan [B 1] , [A 2] en/of [D] . [P] is pas vanaf 19 oktober 2017 geregistreerd en [KK 1] vanaf 18 oktober 2017.
Conclusie
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat [B 1] heeft gefactureerd aan 7 van de 12 onderzochte Britse vennootschappen, derhalve in korte tijd aan verschillende Britse vennootschappen, waarbij geldt dat:
- geen van deze vennootschappen aan haar fiscale verplichtingen voldoet;
- deze vennootschappen veelal namen en/of doelstellingen hebben die niet in verband kunnen worden gebracht met handel in metalen en/of schroot ( [BB] zit in de bouw, [Q] in telecommunicatie, [HH] in groente en fruit en ZGB in administratieve dienstverlening);
- de Britse belastingdienst veelal geen contact krijgt met deze vennootschappen ( [BB] , [HH] en [JJ] ) dan wel de bestuurder van die vennootschap aangeeft een paar jaar niets met zijn bedrijf te hebben gedaan ( [Q] ) of niet te weten van handel met Nederlandse bedrijven ( [U] ), hetgeen bijzonder is gelet op de omzet die in korte tijd zou moeten zijn gerealiseerd.
(...)
Wat betreft [D] geldt dat is gefactureerd aan 2 van de 12 onderzochte Britse vennootschappen ( [KK 1] en [AA] ), waarbij [KK 1] niet aan haar fiscale verplichtingen heeft voldaan en als missing trader is aangemerkt. [AA] is onder toezicht gesteld en als missing trader aangemerkt. Het BTW-nummer van beide vennootschappen is ingetrokken.
(…)
III.5 Verhouding [B 1] - [A 2] en [B 1] - [D]
Zoals hiervoor vermeld, heeft [B 1] zowel (rechtstreeks) gefactureerd aan Britse vennootschappen als aan [A 2] en [D] , waarbij laatstgenoemde twee (Nederlandse) vennootschappen weer hebben (door)gefactureerd aan Britse vennootschappen. [B 1] en [A 2] , althans de [familienaam medeverdachten] en [medeverdachte 1] , maken deel uit van gemeenschappelijke whatsappgroepen, en ook [verdachte] is in één van deze whatsappgroepen opgenomen. Uit de berichten in deze groepen, waarin de namen van Britse vennootschappen voorbij komen, evenals gewichten en geldbedragen in Britse ponden (GBP), leidt het hof af dat deze zien op de handel die aan de Britse vennootschappen is gefactureerd.
(...)
Op 28 september 2016 wordt [verdachte] door [medeverdachte 2] toegevoegd aan de whatsappgroep [...] .
(...)
Op 19 en 20 oktober 2016 vindt onderling overleg plaats over de ontvangst van betalingen van de Britse vennootschappen; ook [verdachte] ( [D] ) is daarin betrokken en houdt de groep op de hoogte van binnenkomende betalingen:
19/10/2016
[verdachte] : There should be a total of £140 be made today. I will send confirmations to group as they come to me. Has my invoice been paid?
[...] : Nothing yet in account
[verdachte] : No, not been sent from uk yet, waiting on landing uk to uk. I should have confirmation within next hour sent to eu
[...] : Received GBP 60k
[medeverdachte 3] 2: [medeverdachte 4] ?
[...] : Yes
[medeverdachte 3] 2: 80 also coming [verdachte] ?
[verdachte] : They put [medeverdachte 4] on 100k limit. So another 40today and balanced tomoz
[medeverdachte 3] 2: Ok.
20/10/2016
[medeverdachte 3] 2: Morning [verdachte] , what can we expect today?
[verdachte] : What is balance?
[...] : If I am right. GBP 167.051,60
[verdachte] : 2 payment should of landed yesterday
[...] : Made mistake. Received 30.000 35.000 60.000. So balance is 102.051,60.
[medeverdachte 3] is that right
[...] : Just received also 35.000
[...] : Balance 67.051,60
(...)
Het hof acht naast voornoemde berichten ook het volgende in het kader van de verhoudingen tussen [B 1] , [A 2] en [D] van belang.
(...)
Ook ten aanzien van [D] is sprake van omstandigheden die getuigen van een vergaande, niet in een zakelijke relatie passende, bemoeienis van [B 1] met [D] . Zo zijn op de computer van [B 1] facturen en digitaal briefpapier van [D] aangetroffen. Ook is in het digitale beslag bij [B 1] een Excel bestand aangetroffen met de naam “ [...] ”. In het Excel bestand zat een werkblad [KK 1] , bevattende een financieel overzicht van verkopen aan [KK 1] . De daarop in het rood aangegeven betalingen betreffen betalingen die [KK 1] heeft gedaan aan [D] . Voorts zijn in het beslag van [B 1] verkoopfacturen aangetroffen van [B 1] aan [D] met daarachter weeg- en vervoersdocumenten (vrachtbrieven) van [B 1] naar [D] en van [D] naar [AA] .
Daarbij komt dat ook bij [D] sprake is van het overboeken van betalingen van Britse vennootschappen via [D] aan [B 1] , immers alle betalingen die [D] van [AA] heeft ontvangen worden meteen overgeboekt naar [B 1] en alle betalingen die [D] van [KK 1] heeft ontvangen zijn meteen overgeboekt naar [B 1] . Er is geen winstmarge voor [D] . Deze overboekingen zijn niet te verklaren vanuit een zakelijk oogpunt.
Conclusie
Het hof komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat sprake is van een vergaande, niet in een zakelijke relatie passende bemoeienis van [B 1] richting [A 2] , bestaande uit:
(...)
Ook wat betreft de verhouding tussen [B 1] en [D] komt het hof tot deze conclusie:
- [B 1] beschikt over interne stukken van [D] (digitaal briefpapier van [D] en een overzicht van betalingen van [KK 1] aan [D] ), zonder dat hiervoor een (zakelijke) reden is gegeven;
- alle betalingen van Britse vennootschappen aan [D] worden door [D] meteen overgeboekt naar [B 1] .
Ook in de verhouding [B 1] en [D] is daarom sprake van een niet in een zakelijke relatie passende bemoeienis van [B 1] .
(...)
IV Eindconclusie
Het hof overweegt dat uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden en de daaruit getrokken conclusies volgt dat [B 1] , terwijl zij bekend was met btw-fraude in de schroothandel in het Verenigd Koninkrijk, op grote schaal, voor vele miljoenen euro’s, heeft gefactureerd aan Britse vennootschappen. Voor zover naar die vennootschappen (nader) onderzoek is gedaan, is naar voren gekomen dat zij alle niet aan hun fiscale verplichtingen in Groot-Brittannië hebben voldaan. Voor het totaalbeeld van de Britse vennootschappen (de statutaire doelen die niets met schroothandel van doen hebben, de algehele vaagheid over wie erachter schuilgaat, de achtereenvolgende intrekkingen van btw-identiteitsnummers, het niet-betaald zijn van btw, de enkele verklaring van een statutair directeur) en voor hetgeen van enkele van die vennootschappen meer in het bijzonder bekend is, bestaat geen andere logische verklaring dan dat zij vehikels zijn geweest voor het plegen van btw-fraude. Die Britse vennootschappen, althans de meeste daarvan, waren kennelijk lege hulzen (c.q. katvangers). Met hen kunnen dan ook niet daadwerkelijk rechtsbetrekkingen tot levering van het schroot zijn aangegaan, zodat zij niet de afnemers van de leveringen van het schroot afkomstig van [B 1] kunnen zijn. Wie de werkelijke afnemers daarvan wel zijn geweest, is daardoor grotendeels verhuld.
Daarbij heeft [B 1] , na aanvankelijk rechtstreeks te hebben gefactureerd aan de Britse vennootschappen, op enig moment eerst [A 2] en daarna [D] als tussenschakel naar voren geschoven, terwijl daarvoor in het dossier geen enkele zakelijke argumenten zijn aangetroffen. Integendeel, uit de stukken blijkt van een vergaande bemoeienis van [B 1] met beide bedrijven, hetgeen ongebruikelijk is bij vennootschappen die niet tot eenzelfde concern behoren, zoals in dit geval geldt voor [B 1] , [A 2] en [D] . Dat vraagt om een afdoende verklaring, die niet is gegeven. Daarbij komt dat onderhandelingen en de resultaten daarvan over de condities van leveringen door [B 1] aan [A 2] , respectievelijk [D] , niet zijn aangetroffen. (...) Het hof concludeert dan ook dat [A 2] en [D] geen zelfstandige economische betekenis hebben gehad. Het door [B 1] tussenschuiven van [A 2] en [D] , zonder enige realiteitswaarde, sterkt het hof in de overtuiging dat [B 1] , samen met [A 2] en [D] , de btw-fraude heeft geïnitieerd en heeft geprobeerd deze zo lang mogelijk onopgemerkt te laten blijven.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat [B 1] , [A 2] en [D] hebben geweten van de btw-fraude en dat zij de goede werking van het btw-stelsel in gevaar hebben gebracht door desondanks facturen uit te reiken aan anderen dan de onbekend gebleven werkelijke afnemers van de leveringen van schroot. Zij hebben aldus zelf btw-fraude gepleegd en zij wisten van btw-fraude bij/door de vennootschappen aan wie zij schroot hebben gefactureerd. Zij hebben daarom ten onrechte, want te kwader trouw, aanspraak gemaakt op voordelen ingevolge de btw-wetgeving (als het niet de toepassing van het nultarief is, dan wel het recht op aftrek van voorbelasting bij de aanschaf van het schroot van andere ondernemers), en door die voordelen doelbewust toch te claimen in de btw-aangiften, heeft [B 1] opzettelijk onjuiste aangiften gedaan waardoor te weinig omzetbelasting is geheven. Aldus is naar het oordeel van het hof sprake geweest van een constructie, gericht op het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en het verhullen daarvan door het opnemen van valse facturen in de bedrijfsadministratie. Daarbij is de samenwerking met en wetenschap van de verschillende participanten in die constructie voor een geslaagde uitvoering daarvan onontbeerlijk geweest:
- [B 1] voor het indienen van o.a. onjuiste btw-aangiftes en voor het maken van valse facturen;
(...)
- [A 2] en haar bestuurder [medeverdachte 1] en [D] en haar bestuurder [verdachte] voor de administratieve verwerking van schijntransacties waardoor de fraude langer onopgemerkt kon blijven.
Het hof is mitsdien van oordeel dat de facturen en de daaraan ten grondslag liggende overeenkomsten tussen [B 1] en [D] , op basis waarvan [D] schroot zou hebben gekocht, gebaseerd zijn op schijnhandelingen. Voor intracommunautaire prestaties die [D] aan Britse vennootschappen zou hebben verricht, geldt dit eveneens. [D] is slechts als tussenschakel opgetreden om te verhullen dat [B 1] btw-fraude pleegde, met gebruikmaking van Britse vennootschappen. Daarom is in strijd met de waarheid in de aangiften omzetbelasting in de periode van 19 februari 2018 tot en met 27 april 2018 (bij vraag 3b) omzet vermeld in verband met intracommunautaire leveringen.
Vrijspraak primair tenlastegelegde
Het hof heeft [D] bij arrest van heden vrijgesproken van het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting in de periode van 19 februari 2018 tot en met 27 april 2018, omdat niet kan worden bewezen dat hierdoor te weinig omzetbelasting is voldaan. [D] heeft in werkelijkheid geen belastbare feiten verricht waarvoor zij omzetbelasting verschuldigd kan zijn geworden en ook ontbreekt een andere grond om omzetbelasting van haar te heffen. Gelet op deze vrijspraak, kan evenmin het door de verdachte daaraan feitelijke leiding geven bewezen worden verklaard. Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring subsidiair tenlastegelegde
De onjuiste aangiften omzetbelasting in de periode van 19 februari 2018 tot en met 27 april 2018 zijn naar het oordeel van het hof (...) vals opgemaakt, omdat daarin in strijd met de waarheid is vermeld dat [D] omzet heeft behaald door het verrichten van (intracommunautaire) leveringen. De valse aangiften hadden ten doel de schijn te wekken dat niet [B 1] de prestaties verrichtte maar [D] . De aangiften zijn ingediend bij de belastingdienst en hadden het oogmerk om ze als echt en onvervalst te gebruiken.
(...)
Feitelijke leidinggever
Zoals hiervoor, onder III.1 overwogen, is de verdachte vanaf de datum van oprichting van [D] op 14 maart 2017 bestuurder en enig aandeelhouder van deze vennootschap en ook de enige persoon die werkzaamheden voor [D] verricht. De aangiften omzetbelasting zijn gebaseerd op de informatie die de verdachte aan zijn accountantskantoor aanleverde, te weten informatie op basis van in- en verkoopfacturen. De accountant stuurde de aangifte in concept naar de verdachte en bij akkoord kreeg het accountantskantoor hierop zijn fiat. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte, bij wie wetenschap bestond omtrent de schijntransacties en die als bestuurder verantwoordelijk is voor het doen van aangiften omzetbelasting, als feitelijke leidinggever dient te worden aangemerkt. Het subsidiair ten laste gelegde wordt daarom wettig en overtuigend bewezen verklaard.”
3.2.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 april 2024 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de bij de stukken gevoegde pleitnota. Deze pleitnota (die zag op zowel deze zaak als de zaak tegen [D] ) houdt onder meer in:
“Ad f. Chat (veronderstelde) prijsval [KK 1]
32. De rechtbank maakte korte metten met de als ondersteuning voor de vaststelling van fraude aangedragen appgesprekken:
"Whatsapp-berichten
In het dossier zijn diverse WhatsApp-gesprekken gevoegd, waaronder de groepsapps ' [...] ', waaraan [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] deelnemen (DOC-163), en 'Swifts WP', waaraan [medeverdachte 5] (consultant [B 1] ), [medeverdachte 6] (administratief medewerker [B 1] ), [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] deelnemen (DOC-170). De berichten die de officier van justitie van belang vond voor de gevorderde bewezenverklaring zijn afkomstig van een telefoon van [medeverdachte 1] en daarmee zien deze berichten in de eerste plaats op de handel van [A 2] . De berichten in ' [...] ' lijken betrekking te hebben op de handel tussen [A 2] en [medeverdachte 4] Ltd en die in 'Swifts WP' op de handel tussen [A 2] en [P] Ltd.
De rechtbank ziet in de WhatsApp-gesprekken hoofdzakelijk berichten die lijken te gaan over de handel van de verschillende gespreksdeelnemers/bedrijven. Berichten die kunnen gelden als spreekwoordelijke smoking gun' voor het vaststellen van btw-fraude heeft de rechtbank niet aangetroffen. Daarbij komt dat voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie van de berichten, omdat vermoedelijk naast WhatsApp-berichten sprake is geweest van andere vormen van communicatie, zoals fysieke ontmoetingen, telefonisch contact en/of e-mailverkeer. Daardoor ontbreekt bij de berichten de noodzakelijke context, en dat is des te meer van belang, omdat ook geregeld sprake is van (aanzienlijk) tijdsverloop tussen de door de officier van justitie — soms ten onrechte als één doorlopende reeks gepresenteerde berichten.”
33. Des te opvallender is het dat een selectie van drie contactmomenten (op 20 oktober 2017, 24 oktober 2017 en 7 februari 2018) waar [verdachte] ook geen deel van uitmaakte - zonder verdere toelichting of context in zowel de appelschriftuur als in requisitoir wordt aangehaald, laat staan dat tegenwicht wordt geboden aan het vernietigende oordeel hierover van de rechtbank.
34. Belangrijker is het dat uit de chat niet blijkt dat sprake zou zijn van een prijsval in de handelsketen met [KK 1] . De conclusie van het OM dat uit de chat een prijsval zou blijken, deelt de verdediging niet. Bovenal wordt de conclusie van het OM niet onderbouwd. Het had voor de hand gelegen dat aan de hand van bijvoorbeeld facturen van afnemers in de keten dalende eenheidsprijzen te zien zouden zijn. Het OM draagt dit - ondanks een zeer omvangrijk en jarenlang durend strafrechtelijk onderzoek - niet aan.
(...)
Wetenschap (opzet): stap ii.
48. De wetenschap van [verdachte] meent het OM te herleiden uit apps waaruit zijn betrokkenheid - toen nog als transporteur en voor oprichting van [D] - bij handelsketens van [B 1] met Britse eindafnemers blijkt. Ten aanzien van de kritiek op deze appsconversatie verwijs ik allereerst naar de kritiek die hiervoor al is aangehaald.
(...)
60. Het is jammer dat het OM niet de apps heeft gewaardeerd vanuit de hierboven geschetste context. Als u dat wel doet, zult u het met de verdediging eens moeten zijn dat op basis van de apps geen wetenschap en dus opzet kan worden afgeleid. Dit is de tweede reden dat opnieuw moet worden vrijgesproken.”
3.3
Het hof heeft uit de voor het bewijs gebruikte app-gesprekken waaraan de verdachte deelnam, zoals weergegeven onder 3.2.2, afgeleid “dat deze zien op de handel die aan de Britse vennootschappen is gefactureerd”. Die conclusie is in het onder 3.2.3 weergegeven standpunt niet bestreden. In zijn (eind)conclusie heeft het hof die app-gesprekken – die dateren van ruim vóór de bewezenverklaarde periode, toen [D] B.V. (hierna: [D] ) nog niet bestond – niet genoemd. Het al dan niet bestaan van een in het standpunt besproken ‘prijsval’ heeft in de bewijsvoering in het geheel geen rol gespeeld. Voor zover wat de raadsman op de terechtzitting over de app-gesprekken naar voren heeft gebracht moet worden opgevat als een ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’, is het hof daarvan dus niet afgeweken.
3.4
Het cassatiemiddel faalt.

4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat [D] als schakel in de handelsketen tussen [B 1] B.V. (hierna: [B 1] ) en haar Britse afnemers geen functie had, omdat de door [D] gefactureerde bedragen geen winstmarge bevatten.
4.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4.1 en 4.2.

5.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel

5.1
Het cassatiemiddel klaagt in de kern over het oordeel van het hof dat tussen [B 1] en [D] sprake was van schijntransacties, bedoeld om de werkelijke rechtstreekse levering door [B 1] aan Britse afnemers te verhullen.
5.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5.

6.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

7.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 juli 2025.