Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
8 juli 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft diefstal door middel van valse hoedanigheid, waarbij de verdachte via een babbeltruc de woning van het slachtoffer is binnengetreden. De benadeelde partij heeft een vordering ingediend voor immateriële schadevergoeding, die aanvankelijk was toegewezen tot een bedrag van € 20.500, inclusief een schadevergoedingsmaatregel. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van deze uitspraak, met uitzondering van de toewijzing van de vordering tot € 20.000 en de bijbehorende schadevergoedingsmaatregel. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof niet voldoende heeft vastgesteld dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. De gevolgen van de diefstal zijn niet dermate ingrijpend dat ze rechtvaardigen dat er sprake is van een aantasting in persoon op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 BW. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan en het bedrag van de schadevergoeding vastgesteld op € 20.000, met een gijzeling van 135 dagen voor de schadevergoedingsmaatregel. De overige vorderingen van de benadeelde partij zijn niet-ontvankelijk verklaard.