ECLI:NL:HR:2025:1120

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
23/00988
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van belaging en bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte is beschuldigd van belaging en bedreiging van zijn ex-partner, waarbij hij in de periode van 13 januari 2022 tot en met 21 maart 2022 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. De benadeelde partij heeft een vordering ingediend voor immateriële schadevergoeding, die door het hof gedeeltelijk is toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-. De Hoge Raad oordeelt dat de motivering van het hof voor deze toewijzing ontoereikend is, omdat niet duidelijk is op welke grond de vordering is gebaseerd en omdat de overgelegde stukken dateren van voor het bewezenverklaarde feit. Dit leidt tot de conclusie dat ook de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel niet in stand kan blijven. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof voor wat betreft de schadevergoeding en de schadevergoedingsmaatregel en wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige. De zaak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige motivering bij toewijzing van schadevergoedingen in strafzaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/00988
Datum15 juli 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 1 maart 2023, nummer 22-001977-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat Th.J. Kelder bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de beslissing over de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schadevergoeding, tot vermindering van de gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf en tot terugwijzing naar het gerechtshof Den Haag opdat de zaak voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel op het bestaande hoger beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt over de gedeeltelijke toewijzing in verband met het onder 1 bewezenverklaarde door het hof van de vordering tot vergoeding van immateriële schade van de [benadeelde] en de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 13 januari 2022 tot en met 21 maart 2022 te [plaats] wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde] , door
1. veelvuldig naar voornoemde [benadeelde] te bellen, in welke gesprekken verdachte aan voornoemde [benadeelde] de (be)dreigende woorden heeft toegevoegd:
- “Je gaat boeten, je gaat erachter komen” en
- “Ik kom je opzoeken en hak je kop eraf” en
- “Ik ga je gewoon klappen. Je denkt een grote bek te geven. Ik ga je zo in elkaar slaan dat je nooit meer een grote bek gaat geven. Ik pak je helemaal kapot. Je moet me niet afwippelen. Ik ga wakkie op je heen. Ik ga helemaal op je trappen” en
2. via WhatsApp, meerdere berichten naar voornoemde [benadeelde] te sturen waarin verdachte - zakelijk weergegeven - aangeeft dat voornoemde [benadeelde] hem geld moet betalen en dreigt om naaktfoto’s van voornoemde [benadeelde] openbaar te maken en te verspreiden en
3. via WhatsApp, veelvuldig berichten naar voornoemde [benadeelde] te sturen, in welke berichten verdachte aan voornoemde [benadeelde] de (be)dreigende teksten heeft geschreven:
- “Kogel door je kop” en
- “Wanneer je echt gewond raakt, ga je niet zo praten”
- “Wanneer je bloed zit, dan ben je niet meer zo grappig hè” en
- “Je gaat schrikken wanneer kanoe op je hoofd ziet” en
- “Zometteen wanneer iemand kogel door ze kop heeft” en
- “Neem die kogel voor je neefje” en
- “is dat je me al tijdje als Jantje ziet, maar wanneer Jantje een kanoe in je gezicht zet en laat af gaan” en
- “kaulo wanneer voor je sta kan niet wachten om je kop t zien want sla je echt in elkaar nu.”
3.2.2
Bij de stukken bevindt zich een ‘Verzoek tot Schadevergoeding’ van de benadeelde partij. Dit verzoek houdt onder meer in:
“4B Immateriële schade (smartengeld)
(...)
Totaal immateriële schade € 5.000,00.”
3.2.3
De bij het verzoek tot schadevergoeding gevoegde nadere toelichting houdt onder meer in:
“Gevolgen
De impact die het op mij heeft is dat ik bang ben dat mijn ex-vriend mij overal in de gaten houdt wat ik doe en waar ik heen ga. Ik durf niet meer alleen de straat op en kijk eerst of het veilig is. De berichten die ik krijg van mijn ex-vriend geven mij het idee dat hij mij volgt en weet waar ik ben.
Zij stelt verder ‘Ik werd er helemaal gek van en hij hield maar niet op. Soms nam ik heel even op en zei ik dat hij moest stoppen, maar hij bleef gewoon doorgaan en ik hoorde hem zeggen dat hij niet zou gaan stoppen........ik ben echt bang voor hem.’
[benadeelde] stelt ‘mentaal te zijn mishandeld’ door verdachte. Ook haar dochters gaan er mentaal aan onderdoor. Immers ook zij worden door verdachte ongevraagd benaderd en/of bedreigd.
Stalking of belaging is iemand bewust stelselmatig lastigvallen, waardoor die persoon zich niet meer veilig voelt. Het gaat vaak om onzichtbare en moeilijk te vatten terreur. Bedreiging valt grotendeels onder dezelfde noemer.
Deze onrechtmatige daden in de vorm van psychisch geweld hebben voor [benadeelde] een enorme impact op haar leven. Gevoelens van onveiligheid, schaamte, afschuw en onmacht domineren het leven van verzoeker. Als gevolg hiervan heeft zij zich moeten wenden tot de professionele hulpverlening. De gestelde diagnose is onder meer PTSS. [productie 1-1 t/m 1-2]
Immateriële schade
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
c. .........”
Het feit waarvan door [benadeelde] aangifte is gedaan heeft tot gevolg gehad dat zij psychisch letsel heeft opgelopen en/of op andere wijze in haar persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106 BW.
Ten aanzien van de onderbouwing van de ‘aantasting van de persoon op andere wijze’ verwijzen verzoekers naar hetgeen is vermeld onder het kopje Gevolgen. Verzoekers stellen dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor haar zo voor de hand liggen, dat de aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o 2.4.5.]
Het is algemeen bekend dat belaging psychisch belastend is voor slachtoffers. [Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-06-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4768].
Herhaald zij dat de gebeurtenissen in de periode van 20 november 2020 tot 22 maart 2022 een diep spoor hebben getrokken in het leven van verzoeker en haar naasten.
Omvang schade
Het vaststellen van de omvang van geleden immateriële schade betreft een begroting van een naar billijkheid vast te stellen vergoeding. Daarbij moet rekening gehouden worden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de aard van het letsel, de duur en intensiteit van de uit de gebeurtenis voorvloeiende gevolgen voor de benadeelde en de ernst van de inbreuk op haar/zijn rechtsgevoel.
In beginsel wordt ook rekening gehouden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
In dit verband wordt onder meer verwezen naar de na te noemen uitspra(a)k(en): Rechtbank Overijssel, 16-06-2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:1738 [productie 2]
‘Verdachte heeft respectloos gehandeld jegens aangevers door aan zijn eigen boosheid en frustratie toe te geven zonder daarbij rekening te houden met de mogelijke impact daarvan op de aangevers ......Slachtoffers van stalking en bedreiging kunnen doorgaans nog lang gevoelens van angst, onzekerheid en onveiligheid ondervinden. De rechtbank rekent dit verdachte aan.’
Op grond van het voorgaande, in het bijzonder de duur van de strafbare feiten en de impact daarvan op het welzijn - waaronder het sociale leven - van verzoeker acht zij het billijk dat haar een (immateriële) schadevergoeding wordt toegekend van € 5.000,00.”
3.2.4
De in de toelichting genoemde productie 1-1 is een e-mail van [A] aan de benadeelde partij van 24 mei 2021. Deze e-mail houdt onder meer in:
“Beste [benadeelde] ,
Hierbij herinneren wij u aan de afspraak die bij ons staat ingepland.
U heeft op 25 mei 2021 om 12:30 een afspraak bij [A] aan de [a-straat 1] te [plaats] Centrum. Uw psycholoog zal [betrokkene 1] . * zijn.”
3.2.5
De in de toelichting genoemde productie 1-2 is de eerste bladzijde van een verwijsbrief van 4 september 2018 en houdt onder meer in:
“ [B]
[betrokkene 2] , huisarts
[b-straat 1]
[plaats]
Tel: [telefoonnummer]
(...)
04-09-2018
Geachte collega,
Hierbij verwijs ik:
[benadeelde]
(...)
v Probleem/ vraagstelling: ae
PTSS
Mw. vertelt het volgende:
Ze is twee jaar geleden in een relatie gerold met een jongere man, die zich in toenemende mate claimend gedroeg. Het was eerder een lat-relatie. Hij gedroeg zich afhankelijk en claimend. Zij stopte er een paar maal mee, maar ging vervolgens weer met hem verder.
Enkele maanden geleden is het fors geëscaleerd. Toen zij vanuit zijn huis naar een eigen afspraak wilde gaan viel hij haar aan en beet haar in de arm. Ze kon de politie bereiken, die haar opving, maar ze kregen hem niet te pakken. In een later stadium werd hij wel opgepakt en zat hij 2 dagen vast. Er is sprake van een totaal contactverbod. De rechtszitting is in november. Indien hij het contactverbod verbreekt is er geen zitting en gaat hij meteen naar de gevangenis.
Mw ziet regelmatig sporen bij haar voordeur, die hij gemaakt zou kunnen hebben. Er wordt ook anoniem gebeld.
Advies: een klein persoonlijk alarm aanschaffen en de sloten laten vervangen.
Mw. slaapt slecht en heeft nare dromen en herbelevingen. Ze is prikkelbaar en is slecht geconcentreerd.
Ze kan baat hebben bij een EMDR-behandeling wanneer de situatie echt tot rust gekomen is.”
3.2.6
Het hof heeft over de gevorderde immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij overwogen:
“In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 5.000,-
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 5.000,-.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezenverklaarde. De vordering leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.500,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van [benadeelde] .”
3.3
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) luidt:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
c. indien het nadeel gelegen is in aantasting van de nagedachtenis van een overledene en toegebracht is aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner of een bloedverwant tot in de tweede graad van de overledene, mits de aantasting plaatsvond op een wijze die de overledene, ware hij nog in leven geweest, recht zou hebben gegeven op schadevergoeding wegens het schaden van zijn eer of goede naam.”
3.4
Het hof heeft de vordering tot vergoeding van immateriële schade van de benadeelde partij als gevolg van de onder 1 bewezenverklaarde belaging met als pleegperiode 13 januari 2022 tot en met 21 maart 2022 toegewezen tot een bedrag van € 2.500, vermeerderd met de wettelijke rente. Dat oordeel is ontoereikend gemotiveerd. Daarbij is van belang dat uit de overwegingen van het hof niet kan worden afgeleid op welke in artikel 6:106 BW vermelde grond en op welke door het hof vastgestelde omstandigheden het hof de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij heeft gebaseerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat de stukken die door de benadeelde partij zijn overgelegd ter onderbouwing van de door haar geleden schade dateren van (ruim) voor het onder 1 bewezenverklaarde feit. Dat brengt mee dat ook de oplegging van de in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voorziene maatregel niet in stand kan blijven (vgl. HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:901).
3.5
Het cassatiemiddel slaagt.

4.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

5.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van negen maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissing over de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 juli 2025.