ECLI:NL:HR:2025:1157

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
24/03120
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schadevergoeding ten laste van de Staat in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarin de verzoekster, aangeduid als betrokkene, een verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend tegen de Staat der Nederlanden. Dit verzoek is gebaseerd op artikel 10:12 lid 3 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), waarbij de kosten van rechtsbijstand aan de orde zijn in het kader van een mogelijke intrekking van een toevoeging. De zaak betreft ook de verhouding tot een klachtprocedure die gecombineerd is met het verzoek tot schadevergoeding door de zorgaanbieder, zoals vermeld in artikel 10:11 lid 2 van de Wvggz.

De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Den Haag en het gerechtshof Den Haag, waarbij de verzoekster in eerdere instanties haar standpunt heeft gepresenteerd. De Staat heeft verzocht om het cassatieberoep te verwerpen, terwijl de zorgaanbieder en het Openbaar Ministerie geen verweerschrift hebben ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal, L.M. Coenraad, was eveneens gericht op de verwerping van het cassatieberoep.

Na beoordeling van de klachten over de beschikking van het hof heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de beschikking. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals gesteld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/03120
Datum18 juli 2025
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [plaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: J. van Weerden,
tegen
1. DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelende te Den Haag,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de Staat,
advocaat: S.M. Kingma,
2. STICHTING [GGZ],
gevestigd te [plaats],
3. HET OPENBAAR MINISTERIE,
gevestigd te Den Haag,
VERWEERSTERS in cassatie,
hierna: de zorgaanbieder en Openbaar Ministerie,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikking in de zaak C/09/627177 / FA RK 22-1938 van de rechtbank Den Haag van 10 juni 2022;
b. de beschikking in de zaak 200.316.634/01 van het gerechtshof Den Haag van 26 juni 2024.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staat heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zorgaanbieder en Openbaar Ministerie hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.M. Coenraad strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over de beschikking van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die beschikking. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock, S.J. Schaafsma en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
18 juli 2025.