Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
18 juli 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Dexia Nederland B.V. en een verweerster, die haar echtgenoot geen toestemming had verleend voor het aangaan van een effectenleaseovereenkomst. De verweerster had de leaseovereenkomst op 8 februari 2006 vernietigd op grond van artikel 1:89 BW in verbinding met artikel 1:88 BW. Dexia stelde zich op het standpunt dat de vordering tot vernietiging was verjaard. De kantonrechter verwierp dit verweer en verklaarde de leaseovereenkomst rechtsgeldig vernietigd, waarna Dexia in hoger beroep ging. Het gerechtshof Amsterdam bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, maar de Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had aangenomen dat voor het aanvangen van de verjaringstermijn vereist was dat de niet-handelende echtgenoot ook wist of begreep dat zij bevoegd was de leaseovereenkomst te vernietigen. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt de vereisten voor daadwerkelijke bekendheid met de leaseovereenkomst en de juridische gevolgen daarvan, en stelt dat de verjaringstermijn pas aanvangt wanneer de niet-handelende echtgenoot daadwerkelijk bekend is met de feiten die tot vernietiging kunnen leiden.