ECLI:NL:HR:2025:1202

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
25/00798
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2025 een aanvraag tot herziening behandeld van een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De aanvrager, geboren in 1973, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De aanvraag tot herziening is ingediend door J. Boksem, advocaat in Leeuwarden, en betreft een herziening van een arrest van het hof van 20 juni 2024. De aanvrager stelt dat er nieuwe feiten zijn die niet bekend waren tijdens de eerdere rechtszittingen, en die mogelijk tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.

De aanvraag tot herziening is gebaseerd op een verklaring van een getuige die zijn eerdere belastende verklaringen heeft ingetrokken. Het hof had in zijn eerdere uitspraak deze verklaringen als bewijs gebruikt. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de nieuwe verklaring van de getuige onvoldoende steun biedt voor de stelling dat de eerdere verklaringen onjuist zijn. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de getuige zijn verklaring niet voldoende heeft onderbouwd en dat er geen objectief bewijs is dat de nieuwe verklaring ondersteunt.

De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond is. De beslissing van het hof blijft daarmee in stand, en de aanvrager blijft veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij de productie van amfetamine in een drugslaboratorium. De uitspraak benadrukt het belang van de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van getuigenverklaringen in strafzaken, en dat nieuwe verklaringen niet automatisch leiden tot herziening van eerdere uitspraken als ze niet voldoende onderbouwd zijn.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer25/00798 H
Datum8 juli 2025
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 juni 2024, nummer 20-001758-22, ingediend door J. Boksem, advocaat in Leeuwarden,
namens
[aanvrager],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een vonnis van de rechtbank Limburg van 20 juli 2022 – de aanvrager voor 1. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, 2. medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en 3. medeplichtigheid aan het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander gelegenheid of middelen tot het plegen van een feit te verschaffen, veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat, als dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2
In de aanvraag wordt gesteld dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. Daartoe wordt onder meer aangevoerd dat de [getuige] in zijn, bij de aanvraag gevoegde, schriftelijke verklaring van 27 februari 2025 is teruggekomen op zijn tot het bewijs gebruikte belastende verklaringen.
3.3
Het hof heeft in de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, de bewezenverklaring mede aangenomen op grond van door [getuige] afgelegde verklaringen. Het hof heeft over de bewijsvoering onder meer overwogen:
“Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt het hof vast dat op 28 november 2019 in een schuur behorende bij de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] een drugslaboratorium is aangetroffen. In de schuur was een hoeveelheid van 887 liter amfetaminebase(olie) aanwezig. Gelet op de aangetroffen voorwerpen, grondstoffen en/of chemicaliën en gelet op [getuige] verklaringen stelt het hof vast dat in de weken voorafgaand aan 28 november 2019 voorbereidingshandelingen zijn getroffen voor de productie van de drugs, alsmede dat er hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine zijn vervaardigd. Voorts stelt het hof vast dat de verdachte de huurder was van de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] en van de daarbij behorende schuur.
Het hof stelt voorop dat de bewoner van een woning bekend mag worden verondersteld met, en verantwoordelijk mag worden gehouden voor wat zich in de woning en op het bijbehorend perceel afspeelt, tenzij er omstandigheden zijn die aannemelijk maken dat van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken.
[getuige] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg een voor de verdachte belastende verklaring afgelegd. Ook ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft [getuige] een voor de verdachte belastende verklaring afgelegd in die zin dat verdachte de loods waarin het lab is aangetroffen heeft verhuurd en dat verdachte wist dat daar een drugslab in zat. Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid en betrouwbaarheid van hetgeen [getuige] heeft verklaard. Hierbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat [getuige] ook een voor zichzelf belastende verklaring heeft afgelegd. Bovendien vindt zijn verklaring steun in de overige inhoud van het dossier. Het hof wijst in dit verband in het bijzonder op de door hem ter terechtzitting in eerste aanleg overgelegde brief, alsmede op hetgeen verbalisant [verbalisant] heeft waargenomen op de camerabeelden. [verbalisant] heeft bijvoorbeeld gerelateerd dat hij heeft gezien dat [getuige] de bestuurder van de bus met kenteken [kenteken] was. [getuige] heeft ook verklaard dat hij met die bus heeft gereden. Daarnaast blijkt uit de waarnemingen van de camerabeelden dat [getuige] veelvuldig aanwezig was op de locatie. [getuige] heeft zelf ook verklaard dat hij bijna dagelijks daar was om klusjes te verrichten. Het hof gebruikt de verklaringen van [getuige] derhalve voor het bewijs.
Gelet op hetgeen [getuige] heeft verklaard stelt het hof vast dat de verdachte wist wat er zich in de schuur afspeelde. Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] blijkt voorts dat de verdachte op verschillende momenten met [getuige] en [betrokkene 1] heeft gesproken, dit terwijl de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij [getuige] alleen gedag zei. Bovendien blijkt uit dit proces-verbaal dat ook anderen op het perceel aanwezig waren, hetgeen [getuige] ook heeft verklaard. Ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft [getuige] bevestigd dat de verdachte wist van het drugslaboratorium. Voorts blijkt uit de door [getuige] bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring dat de verdachte de betreffende schuur heeft verhuurd en dat dat te maken had met de onderhavige tenlastegelegde feiten. Dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het drugslaboratorium volgt naar het oordeel van het hof tenslotte uit de brief die hij heeft geschreven, welke brief door [getuige] ter terechtzitting in eerste aanleg is overgelegd. In die brief heeft de verdachte immers geschreven dat hij namen en adressen van afnemers en leveranciers heeft. Gelet hierop en de inhoud van het dossier kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat daarmee afnemers en leveranciers worden bedoeld die in verband stonden tot het aangetroffen drugslaboratorium. Ook heeft hij geschreven dat hij bereid was zich door Schoenmakers ‘in blokken wit’ (het hof begrijpt: cocaïne) te laten betalen.
Uit hetgeen de verdachte bij de politie heeft verklaard blijkt dat hij heeft verklaard dat [getuige] een gedeelte van de schuur had gehuurd voor de opslag van matrassen. [getuige] heeft echter bij de rechtbank verklaard dat hij de schuur niet heeft gehuurd in verband met de verkoop of opslag van matrassen. In dit verband wijst het hof voorts op de ‘huurovereenkomst opslag/werkruimte sectie C (het hof begrijpt: ruimte D) [a-straat 1]’. De naam van de (onder)huurder is op voornoemde huurovereenkomst niet ingevuld. Bovendien is als bijlage aan de huurovereenkomst als ‘kopie legitimatie huurder’ een identiteitsbewijs op naam van [betrokkene 2] aangehecht. [betrokkene 2] heeft bij de politie verklaard de verdachte niet te kennen en dat hij nooit een huurcontract voor de loods heeft ondertekend. Gelet hierop kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte met de opgemaakte huurovereenkomst zijn betrokkenheid bij het aangetroffen drugslaboratorium heeft getracht te verdoezelen.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene bestond de medeplichtigheid van de verdachte uit het leveren van een faciliterende bijdrage, te weten het verhuren/ter beschikking stellen van de schuur. Daarmee heeft de verdachte gelegenheid en middelen verschaft. Door aldus te handelen hebben de betreffende voorbereidingshandelingen en de productie van amfetamine kunnen plaatsvinden. Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte zowel opzet had op het verschaffen van gelegenheid en middelen door de schuur ter beschikking te stellen als opzet op het gronddelict, te weten de voorbereidingshandelingen en de productie van amfetamine. Het hof acht het onder 2 subsidiair en onder 3 subsidiair derhalve wettig en overtuigend bewezen.
(...)
Op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden - in het bijzonder verdachtes wetenschap van de voorbereidingshandelingen voor de productie van drugs en de productie daarvan, alsmede verdachtes welbewuste bijdrage daaraan door de schuur ter beschikking te stellen/te verhuren -is het hof van oordeel dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat in de schuur een hoeveelheid drugs aanwezig was. Gelet op de toegang die de verdachte had tot de verschillende ruimten in de schuur, waaronder de ruimte waar de amfetamine werd geproduceerd kon hij hierover ook beschikken. Het hof is derhalve van oordeel dat er minst genomen sprake is van voorwaardelijk opzet op het aanwezig hebben van 887 liter amfetaminebase(olie). Derhalve acht het hof het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen”
3.4
In de bij de aanvraag overgelegde verklaring geeft [getuige] als reden voor het terugkomen op zijn eerder afgelegde verklaringen op, dat hij destijds in verband met door de aanvrager verstuurde dreigbrieven “uit pure boosheid” dingen heeft gezegd over de aanvrager “die niet kloppen”. In deze nieuwe verklaring stelt [getuige], kort gezegd, dat hij de schuur van de aanvrager zou hebben gehuurd voor de opslag van matrassen en pas nadien de schuur ten behoeve van een ander ter beschikking zou hebben gesteld die daar de productie van drugs begon
.Deze verklaring levert onvoldoende grond op om aan te nemen dat de voor het bewijs gebruikte verklaringen onjuist zijn, omdat die door [getuige] opgegeven redenen onvoldoende ondersteund en aannemelijk zijn. Daarvoor is van belang dat het hof de voor het bewijs gebruikte verklaringen van [getuige] heeft getoetst op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid en daarvan in zijn arrest verantwoording heeft afgelegd, terwijl de in de aanvraag genoemde verklaring geen steun vindt in enig objectief en toetsbaar bewijsstuk of ander gegeven. De bij de aanvraag overgelegde verklaring van [getuige] wekt daarom niet een ernstig vermoeden als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv.
3.5
De aanvraag steunt verder op bij de aanvraag gevoegde, door [betrokkene 3] en [betrokkene 4] opgestelde schriftelijke verklaringen van 1 maart 2025 respectievelijk 28 februari 2025. Deze verklaringen houden in de kern in dat zij destijds hebben begrepen dat de aanvrager de schuur bij zijn woning had verhuurd in verband met de opslag van matrassen en/of bedden en dat zij niet hebben gemerkt dat zich in die schuur een drugslaboratorium bevond. Gelet op de hiervoor vermelde bewijsvoering en de globale aard van de verklaringen van [betrokkene 3] en [betrokkene 4] kan aan het aangevoerde niet het ernstige vermoeden worden ontleend dat het hof de aanvrager zou hebben vrijgesproken als het met die verklaringen bekend was geweest.
3.6
De aanvraag is kennelijk ongegrond.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 juli 2025.