Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
2 september 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 4 juli 2024 was gewezen. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, die werd bijgestaan door de advocaten D. Bektesevic en A. Stronkhorst. De zaak betreft een poging tot doodslag, zoals omschreven in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, en het voorhanden hebben van een vuurwapen, zoals geregeld in artikel 26.1 van de Wet wapens en munitie. De verdachte had in 2023 in Hoogeveen op korte afstand met een vuurwapen op een ander geschoten.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en de klachten over de uitspraak van het hof in overweging genomen. De procureurgeneraal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren C. Caminada en F. Posthumus, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De beslissing van de Hoge Raad is definitief en sluit de mogelijkheid van verdere rechtsgang in deze zaak af.